albertha petronella (bertha) ogterop (1860-1936)
7
Tekening van Bertha Ogterop voor het boekje „Arm Middelburg", 1904.
schijnlijk niet los van elkaar gezien kun
nen worden. Immers als lid van de NBV
heeft zij zich doen kennen als een trouw
bezoekster van de jaarvergaderingen
en zomerexcursies, terwijl haar bijdra
gen aan de wetenschappelijkevergade-
ringen en aan het verenigingsherba
rium een grote floristische geïteres-
seerdheid en kennis verraden. Met haar
benoeming in het afdelingsbestuur
heeft zij blijkbaar gemeend haar floris
tische liefhebberij te moeten inwisselen
voor haar politieke idealen, want beide
activiteiten tegelijkertijd te vervolgen
zouden te veel tijd en energie vergen,
zeker met de inzet waarmee Bertha Og
terop haar taken blijkbaar vervulde. In
dit licht bezien, worden de bovenaan
gehaalde woorden in haar brief aan
haar collega-florist en oud-voorzitter
der NBV duidelijk, waar zij schrijft: „Al
heeft het leven mij in andere richting
werk gegeven, zal ik toch altijd met
groot genoegen de gezamenlijke excur
sies en de hoofdpersonen daaraan ge
denken".
NOTEN:
Zoon van Albert Ogterop en Sara Atsema.
2) Antonetta Sara Ogterop, geboren 29 maart
1853 te Pijnacker. Zij vertrok 9 november
1 866 naar Bemmel Gld.)kwam in 1 877 nog
even terug naar Pijnacker, om dan op 28 au
gustus 1877 naar Nieuw- en St. Joosland te
vertrekken. Zij was de dochter van Antonetta
Jacoba de Rooy, de eerste vrouw van Bertha's
vader.
3) Op 1 7 december 1 866 werd er nog een zoon
geboren, Albert Reinier Servatius, die volgens
de gegevens van het Bevolkingsregister te
Pijnacker, op 1 april 1878 - kort na de dood
van zijn vader - is vertrokken naar Oisterwijk,
waar hij werd ingeschreven als inwonend leer
ling van de Franse School van Meinen de Vries.
Er kon niet worden nagegaan wanneer A. R. S.
Ogterop weer uit Oisterwijk is vertrokken.
4) Het is schrijver onbekend wat Bertha Ogterop
in Utrecht is gaan doen. Mogelijk was zij inge
schreven aan de Universiteit.
5) Deze gegevens dank ik aan drs. P. J. van der
Feen, Domburg. Volgens het Documentatie
centrum Zeeuws Deltagebied zijn de huidige
aanduidingen van genoemde adressen: Korte
Giststraat 7/11 (het huis waarin de dames Og
terop indertijd woonden is door sanering niet
meer terug te vinden); Koorkerkhof 24; Mo
lenwater 11 5; Molstraat 1 5.
6) Gedrukt verslag van dit Genootschap 1885-
1 893, pag. 7 en 36. Dat zij directrice werd en
geen lid van hetZeeuwsch Genootschap is wel
daaruit te verklaren, dat zij ambteloos was en
zonder academische titel (art. 10 der Wet).
Directeuren werden aangenomen en dienden
contributie te betalen, leden werden benoemd
en betaalden als regel geen contributie. (Brief
van P. J. van der Feen)
7) Volgens het gedrukte verslag (zie noot 6) pag.
46 nam zij het toezicht op de botanische verza
melingen in 1892 op zich, tezamen met A.
Walraven. Volgens haar eigen woorden in het
Gedenkboek van het Zeeuwsch Genootschap
1 769-1 91 pag. 114-115, nam zij in 1892
deverzorging van hetHerbarium van Walraven
over. In elk geval was zij vanaf 1895 - toen
laatstgenoemde overleed - alleen verantwoor
delijk voor het toezicht op de plantencollecties.
Een uitvoerige studie, gewijd aan het herba
rium van het Zeeuwsch Genootschap is:
J. Mennema, 1982: Het Zeeuws Herbarium,
aan het Rijksherbarium (Leiden) geschonken
(Archief Koninklijk Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen 1 982, pag. 1 -50). Dit ar
tikel omvat een volledige lijst van planten, met
vermelding van de plaats van herkomst en de
naam van de verzamelaar. Daaruit blijkt (afb. 3
en 4) dat de verdeling van de planten in het
Zeeuws Herbarium nogal sterk gecorreleerd is
met de woonplaats van de verzamelaars en dat
er enkele duidelijke pieken zijn (afb. 5), die dui
delijk aangeven wanneer en waar bepaalde
verzamelaars actief waren; dat was vooral op
Walcheren en in (oostelijk) Zeeuwsch-Vlaan-
deren.
8) Volgens de gegevens van Mennema, pag. 5 is
het aandeel van mejuffrouw Ogterop in het
plantenbestand van het Herbarium bijna 10%.
Zie ook P. Smit en B. Verschoof, 1 980: De ge
schiedenis van het plantengeografisch onder
zoek in Nederland, in het bijzonder van het
IVON. in: Atlas van de Nederlandse flora, pag.
18-25; 39-40; en F. Verdoorn, 1927: Histo
risch overzicht van de Zeeuwse floristiek (Ar
chief Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen 1927, pag. 1-16).
9) Vgl. Mennema, afb. 5, waaruit blijkt dat de
periode van haar grootste activiteit tussen
1890 en 1900 is gelegen.
,0) Pothoofdplanten behoren oorspronkelijk niet
tot de Nederlandse flora, maar zijn uit den
vreemde aangevoerd. De op het terrein van de
meelfabriek en naaste omgeving gevonden
planten zijn daar ontstaan uit zaden, diemetde
ter plaatse verwerkte buitenlandse tarwe ver
mengd waren en die als afval op het fabrieks
terrein waren opgeslagen. Voor verscheidene
van dezezaden wasdebodem geschiktvoorde
ontwikkeling der plant die zich dan vaak ook
wist te handhaven. Vele namen van planten om