het verhaal van een glider-piloot
70
het begin met z'n zessen hebben geze
ten. Onderweg zien ze in de verte een
lichtje. Het komt van het huisje waar ze
de nacht hebben doorgebracht. Hun
gevangenen zitten er nog.
Er breekt nu een geheel andere periode
aan. Het is afgelopen met hun honger
tochten. Ze zijn volkomen afhankelijk
geworden van de familie Romeijn. Elke
avond komen Jan en Adriaan een pan
met warm eten brengen: aardappelen
en kool, met een stukje spek. Naast el
kaar op een voerbak zitten ze te eten, de
een van het deksel, de ander uit de pan.
De mannen kijken toe. De pannekoeken
die bedoeld zijn als nagerecht, bewaren
ze voor de volgende ochtend. Vier we
ken lang is dit de dagelijkse gang van
zaken.
Ze hebben overdag niets te doen. Ze kij
ken veel naar buiten, door de spleten.
Iedere morgen komt er op haar weg
naar de Grote Hofstede, een jonge
vrouw langs. Als ze haar's middags zien
teruggaan weten ze, dat het eten niet
lang meer op zich laat wachten.
Af en toe wordt hun gevraagd naar de
boerderij te komen. Dan eten ze met el
kaar in de gezellige keuken. En daarna
doen ze een spelletje kaart.
Op 4 december komt Jan hun vertellen,
dat iedereen op last van de Duitsers uit
Ouwerkerk en omgeving moet verdwij
nen. Zij gaan naar Zierikzee. Op de Gro
te Hofstede nemen ze afscheid van el
kaar. Mevrouw Romeijn is van streek.
Ze pakt de handen van haar kostgan
gers en zegt, met tranen in haar ogen:
„Ik kan geen warm eten meer voor jullie
koken."
Bernard Black schrijft:
„At the moment of being forced to leave
her home, she was worried about what
the future would hold for us. We had
shared with them food and friendship
which they had given to us freely in love
for their fellow-man. "3)
Voordat ze vertrekken wijst Jan hun
waar de appels en het graan liggen. En
als ze willen kunnen ze het bootje in de
schuur gebruiken.
De volgende ochtend voelen ze zich ter
neergeslagen. Maar ze moeten waak
zaam blijven. Buiten lopen Duitse sol
daten, ze komen het erf op, gaan het
woonhuis binnen. In de verte zien ze mi
litairen op de dijk. Ze trekken een stuk
geschut voort. Wat zijn die van plan?
's Middags zien ze een man met een
hond naderen. Te oordelen naar zijn
kleren is het een echte buitenman. Hij
loopt met grote stappen en de hond
rent vrolijk blaffend om hem heen. Hij
komt naar de schuur, bonst op de deur
en roept luid hun namen: „Bernard
Blek... Fieliep Hodson!"
Ze laten hem snel binnen. Hij stelt zich
voor als Jan Ringelberg, schaapherder.
Hij heeft een boodschap voor ze van het
verzet:
Ze moeten vanavond naar Ouwerkerk
gaan. Daar zullen Herman de Leeuw en
nog een andere man. Jan Schoenma
ker, op hen wachten. Met z'n vieren
gaan ze dan naar de oude polderdijk
waar ze Joost Ringelberg, ook schaap
herder, ontmoeten. Die brengt hen naar
Zierikzee. Morgenavond zullen ze over
steken naar het bevrijde Noord-Beve
land.
De twee Britten zijn enthousiast. Ze
kunnen de avond haast niet afwachten
en ze raken niet uitgepraat over wat de
ze vrolijke man heeft verteld.,,/? lifted us
to cloud nine"9), schrijft Bernard Black.
Hoger nog dan onze zevende hemel?
Als het donker is gaan ze op pad. Op de
afgesproken plaats staan Herman en
zijn vriend. De begroeting met Herman
is gedempt uitbundig. Die vraagt of ze
geen boot hebben. Ze gaan terug naar
de Grote Hofstede en in een timmer
manswerkplaats in Nieuwerkerk verho
gen ze de zijboorden van het bootje van
Jan Romeijn. Nu kunnen ze ergoed met
vier man in zitten.
Het is een koude, heldere nacht. Er is
geen wind. Anderhalf uur lang roeien ze
over het ondergelopen eiland. Het is na
middernacht als ze de oude polderdijk
bereiken. Het is 6 december, Philips
drieëntwintigste verjaardag.
De gebroeders Ringelberg geleiden hen
naar Zierikzee. Bernard en Philip wor
den er naar een leegstaand huis ge
bracht, waar ze Jork Mikkenian ont
moeten, een uit het Duitse leger gede
serteerde Armeniër. De conversatie met
hem verloopt moeizaam.
Hoewel ze erg moe zijn komt er die
nacht niet veel van slapen. Ze zijn te ge
spannen. Dat wordt er de volgende dag
niet beter op. Ze moeten afwachten wat
er gaat gebeuren, met wie ze de over
steek zullen maken, waar en hoe laat.
Het verzet regelt dat.
„We were in their hands"5), schrijft Ber
nard Black.
Om de grote spanning aan te kunnen
voeren ze een luchthartig gespref.e,
maken grappen, vertellen een mop.
's Avonds komt Jan Ringelberg de drie
mannen halen. Ze gaan naar een gro' e
schuur, buiten de stad. Daar zijn nog
meer mensen, een stuk of twintig wel.
Onder hen twee politieagenten. Eén v ïn
hen, Van der Beek, lijkt de organisatr.
Als hij het sein geeft verlaten ze Je
schuur en lopen in kleine groepjes naar
de dijk langs de Oosterschelde. Tusse n
7 en 8 uur, recht tegenover de Boere -
weg zal een Engels landingsvaartuig
aanleggen.
Boven op de zeedijk staat een muurt.e
van cement. Ze gaan erachter ligge
tegen de dijkhelling aan. Zo zijn ze van
de weg af niet te zien.
Het regent. De twee agenten lopen na^r
de waterkant en beginnen met hun zal -
lantaarns te seinen. Rode en witte lich
flitsen schieten over het donkere wate
Ze gaan er lang mee door, maar er komt
geen antwoord. Tenslotte geven ze het
op. Weer in kleine groepjes gaan de
mensen terug naar de stad.
De twee Britten, Herman en Jork gaan
met Joost mee naar huis. Mien, zijn
vrouw, maakt wat warms te drinken
Teleurgesteld zitten ze bij elkaar. DeA -
meniër is kwaad. „Tommy nicht kom
men, Tommy bang!" roept hij en hij
slaat op de tafel. Bernard kan deze op
merking over vermeende Britse lafhe d
niet laten passeren en hij zegt: „Tommy
nicht bang." Maar Jork verandert niet
van gedachten. Hij blijft op detafel bor -
ken en roepen, dat Tommy niet is geko
men omdat hij bang is. Bernard geeft
het evenmin op. „Tommy nicht banc.
Tommy kommen", zegt hij rustig.
De verzetsgroep heeft het vertrouwen
in de Britten niet verloren. Maar men
vraagt zich wel af wat er fout is gegaan
Was de afspraak niet duidelijk, hebben
ze elkaar niet begrepen? Bernard krijg
de opdracht dat te onderzoeken.
De illegaliteit heeft de beschikking over
een „vergeten" bedrijfstelefoon van de
PZEM. Deze dienstlijn, die de Duitsers
onbekend is, maakt contact met bevrijd