DIN GULDEN WINCKEL Mr. J. C. VAN SCHAGEN (geïllustreerde IvCaatidscliritt voor ^oekenvrienderLe- onder leiding van Cjcrard van Eckeren j. Cjreskofl" "Tlitgegeverie door^ de-^ "Hollandia-Drukkerij te aarn.v 24E JAARGANG BAARN, 20 AUGUSTUS 1925 No. 8 AL PRATENDE MET... OP mijn vraag aan mr. J. C. van Schagen, den dichter van den bundel Narrenwijsheid, met zorg door Palladium (Hijman, Stenfert Kroese en van der Zande te Arnhem) uitge geven, of ik met hem praten mocht en waarover dat zou zijn, heb ik een briefje als antwoord ontvangen, dat ik hem 's avonds thuis mocht opzoeken. „Wat het onderwerp aangaat, ik heb eigenlijk maar één liedje, van één regel, op één toon ik vrees, dat we daar dan ook wel onvermijdelijk zullen belanden, welken weg we ook inslaan". Ik kan niet zeggen, dat dit voor een interviewer erg aanmoedigend klinkt. Je staat toch altijd eenigs- zins onwennig tegenover een vreemde, dien je uit moet vragen. Je hebt steeds het gevoel, dat je onbe scheiden bent in hooge mate, en dan te hooren, dat je slachtoffer eigenlijk maar één liedje heeft, van één regel, op één toon De avond was afgesproken, en dus trok ik naar Rotterdam. Een buitenwijk. Aan één kant huizen, aan de andere zijde een spoorbaan. Eenige belle knopjes aan een voordeur De deur gaat open en je staat in een portaaltje, loopt een trap op. Voor me staat een jonge man met blozend gezicht, zonder snor of baard. Zijn krullend blond haar is netjes in een scheiding gekamd. Achter brilleglazen lachen oogen. „U is zeker meneer Pannekoek", zegt hij, zijn hand uitstekend. „En u meneer van Schagen", antwoord ik. Hij helpt me met mijn jas en hoed, gaat me dan vóór naar zijn werkkamer. Boeken in de muurkast. Een schrijftafel bij het raam. Beneden tuinen, geluid van kinderen. „Wilt u daar gaan zitten", wijst hij me een stoel, en zelf plaatst hij zich aan de voorzijde van den lessenaar. „Hindert u het open raam?" „Heelemaal niet". Verlegen lachend vraagt hij, terwijl hij zijn oogen achter de brilleglazen half dicht knijpt: „Rookt u? Ik kan u niets anders aanbieden dan ee aschbakje; zelf rook ik namelijk niet". En meteen schuift van Schagen me hoffelijk een aschbakje toe:. „Dank u", zeg ik, „ik rook weinig". Ik voel iets van een speelschen geest in hem, het onverwachte, dat men in zijn verzen om ze zoo maar eens aan te duiden ook aantreft, en in he: gesprek, dat zich daarna ontwikkelt over zijn lever., komen telkens van die onverwachte wendingen, die zijn reeën geest verraden. „Hebt u altijd op de manier geschreven als in uw bundel Narrenwijsheid, of heeft u eerst gewon- rijmende gedichten gemaakt?" „Neen. Reguliere verzen heb ik nooit gemaakt Trouwens, zooals Bloem ook al gezegd heeft: he zijn eigenlijk geen verzen. Het is „ontwikkeld proza, dat ik maak. Het is met gewone opstelletjes begonnen en da: heeft zich geleidelijk verscherpt, verstrakt, hoe wil u dat noemen tot mijn tegenwoordige be knoptheden. Eenvoudig omdat, als je dan beslist wai zeggen moet, dat nooit in te weinig woorden ge beuren kan". „U zegt, het is met gewoon proza begonnen?" „Ja, op de H. B. S., schoolopstelletjes natuurlijk; ik heb veel te danken aan mijn ouden Ieeraar dr Swaving. Dat was een edelman van den ouden stempel, ik meen, dat Karei Wasch hem ook geteekend heeft in zijn leeraren-boek. Ik was en ben een troebele barbaar en moet hem vaak gestooten hebbenmaar hij liet nooit iets merken. Mijn eerste poging was een opstelletje naar Neder land, „naturalistisch", dat spreekt vanzelf. Fiore della Neve vond, dat er te veel vloeken in stonden. Ik las van Deyssel's eersten bundel en wist het erg beter, natuurlijk. Maar dat terugzenden heeft toch wel zoo veel indruk gemaakt, dat ik jarenlang niet meer voor den dag ben durven komen. Wat ook heel best was". „U spreekt van de H. B. S. en u is meester in de rechten „Dat is met vallen en opstaan gegaan. Ik begon mijn carrière, na mijn eindexamen, als jongste be diende op een effectenkantoor. Daar heb ik met Op het pad der letteren. Een bladzijde uit een in die tijd bekend literair tijdschrift. Het „portretje" is van de interviewer G. H. Pannekoek Jr.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1985 | | pagina 16