over boeken
Zi ikzee, Nieuwe kerk; naar ontwerp van de Middelburgse stadsarchitect G. H. Grauss gebouwd in 1 845-
1C- 8. Preekstoel met groot rond klankbord binnen gebogen dooptuin; liturgisch centrum van het gaaf be-
w. rd gebleven neo-klassicistische interieur, (foto: Rijksdienst Monumentenzorg).
kerk daarbij niet alleen uitwendig, maar
or inwendig en met inbegrip van haar
in entaris intact. Dit kan slechts wor-
den bereikt wanneer ook de oorspron-
kt Ijke functie van het gebouw gehand
haafd blijft en zelfs dat is vaak geen ga
re itie gebleken voor volledig behoud.
Het in 1982 onder de titel „Opdat de
ruimten meevieren" verschenen boek
v dr. Regn. Steensma gaat hierop uit-
vr arig in.
N dat lange tijd bij restauratie het fier
st I van het gebouw in zijn oorspronke-
li, e vormen en ruimtewerking voorop
had gestaan en de historisch gegroeide
ir ichting hieraan volstrekt onderge
schikt was gebleven, begon na 1960
h tij tekeren. Men kreeg meer en meer
bt langstelling voor het meubilair en de
o stelling daarvan, ook wanneer die
v iel jonger waren dan het kerkgebouw
z if. Detoenemendezorg van met name
k; nsthistorici voor het behoud van late
re toevoegingen en wijzigingen botste
nogal eens met de wensen van de ge
bruikers van de kerk, die om redenen
v n liturgische aard of omdat men be-
p ralde zaken lelijk was gaan vinden, bij
gregenheid van een restauratie een en
ander veranderd wilden zien.
Steensma schrijft over deze „spanning
tussen liturgie en monumentenzorg" en
de vele foto's en plattegronden van
kerkinterieurs voor en na de restauratie
die in zijn boek naast elkaar zijn afge
drukt, tonen duidelijk hoe ingrijpend de
herinrichting van een kerk het totaal
beeld van het interieur kan wijzigen. Het
weer openen van een na de Hervorming
afgeschoten koorruimte, het verplaat
sen van de preekstoel en het vervangen
van de 18e- of 19e-eeuwse banken-
blokken door losse en dus bij gelegen
heid gemakkelijk te verwijderen of an
ders op te stellen stoelen, zijn slechts
enkele voorbeelden van bij restauraties
gepleegde ingrepen. Het spreekt van
zelf dat wanneer een kerk slechts be
houden kan blijven bij een verandering
van haar functie, het kerkinterieur nog
veel drastischer wijzigingen ondergaat,
soms zelfs geheel verdwijnt.
De groeiende belangstelling voor de
kerkelijke architectuur heeft een toena
me van een ander soort kerkbezoek dan
het oorspronkelijke met zich meege
bracht. De „nieuwe kerkgangers" zijn
de toeristen, die in groten getale juist de
kerk als een interessant reisdoel heb
ben ontdekt. Voor informatie kunnen zij
terecht bij een groot aantal boeken,
veelal beschrijvingen van routes langs
bezienswaardige kerken, die de laatste
jaren zijn verschenen. Ook de omroe
pen laten zich niet onbetuigd: program
ma's als „Ontdek je plekje" en „Kerke-
pad" voorzien in een behoefte, zoals ie
der die wel eens een „NCRV-dag" er
gens in den lande heeft meegemaakt,
zal hebben geconstateerd. Hoe instruc
tief ook, wat men in geschrift, woord en
beeld over de kerken verneemt blijft be
perkt en volgt vrijwel altijd hetzelfde
stramien: een weergave van de bouw
geschiedenis, gevolgd door een be
schrijving van hetgeen men ter plaatse
aantreft. Hierbij wordt de inrichting van
de kerk zelden als geheel behandeld:
slechts enkele in het oog springende in
ventarisstukken, een graftombe, een
preekstoel of een orgel, worden ge
noemd, met vermelding van stijl, date
ring en vervaardiger. Meer algemene
vragen naar oorsprong en ontwikkeling
van de inrichting en haar onderdelen
worden niet beantwoord.
Met „Een huis voor het Woord" is er nu
voor wat het Protestantse kerkinterieur
betreft een boek, in alle opzichten een
standaardwerk, dat wèl antwoord geeft
op dergelijke vragen. Het werd ge
schreven door C. A. van Swigchem,
hoogleraar architectuurgeschiedenis
aan de Vrije Universiteit en oud-hoofd
directeur van de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg. Naast hem worden
als auteurs genoemd T. Brouwer, die de
enorme hoeveelheid tekeningen voor
zijn rekening nam, en W. van Os, die
verantwoordelijk was voor documenta
tie en tekstadviezen. Achterop de titel
pagina worden bovendien nog de na
men van een hele reeks andere mede
werkenden vermeid.
Het boek opent met een „eerste verken
ning", waarin een zevental kerken van
zeer uiteenlopende oorsprong en dien
tengevolge ook met zeer grote verschil
len in de vormgeving van hun interieur,
aan bod komen. Hiermee is dan al met
een duidelijk gemaakt dat ervan één ty
pe Protestants kerkinterieur geen spra
ke is. De periode waarin een kerk werd
ingericht en de gezindte waarvoor dat
gebeurde, drukten hun stempel op het
resultaat. Bovendien stelde de inrich-