ap
de zeeuwse episode uit het leven van jan catoen
149
loop van 1799 geweest is, mogelijk al te-
ge .i het eind van 1798. Hij verhuurde zich
als boerenarbeider en verdiende, mis
schien wel voor het eerst van zijn leven,
op eerlijke wijze de kost.
Er zijn verhalen in omloop - op verschil
lende plaatsen is het in de loop van de tijd
naarvoren gebracht- dat Jan Catoen ook
in de periode tussen 1791 en 1798 in Zuid-
Beveland geweest zou zijn. Hij zou toen
gevangen genomen zijn en opgesloten in
het stads-vagebondenverblijf van Goes,
waaruit hij ontsnapte. Met een fijn gevoel
voor humor schreef hij vóór zijn vertrek
ui Goes toen het bekende rijmpje:
"Die wil stelen en niet wil hangen,
Gi naar Goes en laat zich vangen;
Want de heeren van ter Goes
Zi n zoo zacht als appelmoes."
Df één zegt op de muur van zijn cel, de
ander op de deur van de Ganzepoort. Het
lijkt ons evenwel dat dit hele verhaal van
het verblijf in Goes als een fabeltje be
schouwd dientte worden. Er is geen enkel
bewijs voor te vinden en het versje over
de Heeren van ter Goes is van veel ouder
datum.
T ouwens, het feit dat hij in Zuid-Beve
land onderdook toen het overal elders te
gevaarlijk werd, bewijst dat hij dit als een
s 'eek beschouwde waar hij zo goed als
0 bekend was.
Wie zich om dezelfde reden, mogelijk sa-
rr en, maar in ieder geval in dezelfde pe
riode als Jan Catoen, naar Zuid-Beveland
begaf, was zijn trouwe vriend en eerste
li tenant van de laatste jaren Francis Mer-
tf ns. Francis Mertens was van oorsprong
een varensgezel, geboortig van Tonger-
Ico in België en een jaar of tien ouder dan
J in Catoen. In 1797 was hij in de buurt
ven Woensdrecht al gevangen genomen
en in Bergen op Zoom opgesloten. Hier
was hij echter uitgebroken en ontsnapt.
Na zijn komst in Zuid-Beveland nam Fran-
cis de naam van Johannes Pieters aan en
trok vanaf die tijd als marskramer van
dorp naar dorp en van hoeve naar hoeve.
Cpnieuw op pad
Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan.
Dat gold ook voor Jan Catoen en Francis
Mertens en al spoedig hadden ze zich ver
zekerd van de hulp van enkele nieuwe
t awanten. Het lieve leven begon op-
1 euw. Francis leerde als marskramer
Zuid-Beveland en de naaste omgeving
coed kennen en gaf goed zijn ogen en
oren de kost om na te gaan waar ze het
beste hun slag konden slaan.
In Zuid-Beveland kregen ze al vlug de
naam van de 'voetenbranders'. Ze had
den namelijk de gewoonte om de boer of
boerin op de haardplaat de voeten te
roosteren om ze op die manier te dwin
gen hun geld en sieraden af te geven.
Het liep ook wel eens anders uit, want niet
alle boeren waren even gewillig en direct
bereid hun medewerking te geven. Zo bij
voorbeeld Johannes de Loof, die op een
hofstede onder Kortgene woonde. Deze
hofstede was het doelwit in de nacht van
26 op 27 januari 1802. Een beproefd sys
teem om in de woningen binnen te ko
men was het open rammen van de deur
met een zwaar stuk hout, waarvoor op het
erf van de boerderij een damstaak of een
disselboom werd opgezocht. Mogelijk
hadden ze dat van de Watergeuzen afge
keken die op deze manier Den Briel bin
nenkwamen. Zo ging het ook op de boer
derij van Johannes de Loof. Maar de Loof
kwam niet te voorschijn. Hij had zich on
dertussen in de slaapkamer verschanst.
Geen nood, met een bijl was ook deze
deur snel opengewerkt. Ze hadden deze
reis buiten de waard gerekend, de Loof
stond zijn mannetje. Hij wist de mannen
van Catoen de bijl te ontfutselen en er
ontstond een stevige vechtpartij. On
danks het numerieke overwicht waren
Catoen en de zijnen genoodzaakt op de
vlucht te gaan. Het was een vergeefse
tocht geweest naar Noord-Beveland.
Ook een overval op een boerderij in de
buurt van Veere, die ongeveer een maand
later beraamd was, ging de mist in. Hier
toe hadden ze zich met zeven man: Jan
Catoen, Francis Mertens, Modestus van
de Perre, Jan van Luik, Pieter Adriaansen
Cherlé, Pierre Battu en "nog een persoon
bekend onder den naam Zwarten Toon",
naar het veer van Ter Lucht bij 's Heer
Arendskerke begeven. De Schenge tus
sen Zuid-Beveland en Wolphaartsdijk
was in die tijd nog een open vaarwater. Ze
hadden het plan de daar afgemeerde
veerboot, waar Pierre Battu en Zwarte
Toon mee overweg konden, te gebruiken
om naar het Langehoofd op het eind van
het Arnemuidse Gat over te steken. De
komst van de veerman, die kennelijk on
raad rook en aan het veer arriveerde voor
ze van wal gestoken waren, verhinderde
het plan evenwel.
De laatste overval
De kruik gaat zo lang te water tot zij barst.
Dat gold uiteraard ook voor Jan Catoen.
De overval die voor hem de kruik deed
De ligging van de door Willem van Dijke bewoonde boerderij „Thekenburg" in het begin van de 1 9de eeuw
volgens de eerste kadastrale kaart, getekend omstreeks 1 832. De boerderij lag op het perceel tegenover de
tegenwoordige boerderij Tekenburg, die bewoond wordt door W. op 't Hof. De gebouwen zijn omstreeks
1 870 afgebroken.
(orïg. archief N.H. Kerk, Kapelle - Rijksarchief Middelburg).
"/y" z