ZEEUWS TERRITORIAAL WATER EN DE WIELINGENKWESTIE IN HISTORISCH PERSPECTIEF D. Roos Op dat de waakzaamheid niet zal verslappen. Want het is niet alleen het water, dat aan onze Zeeuwse eilanden knaagt. Inleiding Inde jaren na de Tweede Wereldoorlog is een groot aantal kuststaten er toe over gegaan bij eenzijdige maatregel een bredere strook van de zee voor zich op te eisen. Het belangrijkste motief voor deze uitbreiding is voor Nederland gelegen in de wens in een ruimer zeege bied de wetgeving met betrekking tot de regeling van het scheepvaartverkeer toe te passen. In een „Ontwerp van wet" zijn er een negental artikelen ontwor pen die te samen de „Wet grenzen Ne derlandse territoriale zee" moeten vor men. Ligt deze grens momenteel op drie zee mijlen uit de kust, voorstel van wet is te komen tot uitbreiding naar een twaalf- mijlszone. Een beschouwing van een kaart van de Scheldemonden maakt duidelijk, dat het vaststellen van deze grenzen niet alleen door het trekken van enige basislijnen tot stand zal zijn ge bracht. Voor de mond van de Westerschelde wordt genoemd een basislijn die loopt van het snijpunt van de Nederlands- Belgische landgrens met de laagwater- lijn, naar het licht van het Molenhoofd nabij Westkapelle (afb. 1). Wil men zich een goed begrip vormen van het instituut van de territoriale zee, dan moet men het beschouwen in ver band met de leer van de vrije of volle zee. Het is namelijk niet alleen een ge volg van die leer, maar ook een uitzon dering er op. Vanaf het ogenblik dat men de vrije zee voor iedereen toegan kelijk wenste, moest men voor de veilig heid van de kuststaten een afwijking toestaan. Vandaar dat ook diegenen die voor een vrije zee opkwamen, tevens een beperking van de territoriale zee bepleitten. Al zeer vroeg in de (rechts)geschiedenis van de mensheid wordt de zee be schouwd als niet beheersbaar door één enkeling of door één enkel Rijk. De ge dachte aan een vrije zee wordt reeds in de 17e eeuw verwoord door Hugo de Groot in zijn Mare Liberum (1609). In het begin van de 1 8e eeuw was het de Nederlander Bijnkershoek, die zijn theorieën hierover aandroeg (De Domi no Maris, 1702). Hij ging uit van de draagwijdte van het geschut dat toen ongeveer drie mijlen bedroeg. In later jaren was men het er over eens dat de argumentatie van Bijnkershoek - de reikwijdte van de macht van de wape nen - geen goed uitgangspunt was. Een algemene regel is pas veel later ont staan. Weinig bekend is dat sinds de Middel eeuwen, eerst Zeeland en later Neder land aanspraak maakt op de souverei- niteitsrechten van de Wielingen; een vaarwater onder de Vlaamse kust. Dit vraagstuk - ook wel de Wielingen kwestie genoemd - is een nog nimmer opgelost probleem. Beide landen eisen de souvereiniteit op. Nederland omdat het meent historische rechten te heb ben op dit zeegebied, terwijl België zich baseert op de rechten die elke kuststaat uitoefent over zijn territoriale zee, dus volkenrechtelijk. De regering spreekt de hoop uit dat spoedig in onderlinge overeenstemming een afbakening van de territoriale zee met België zal wor den overeengekomen. Ongetwijfeld zal daarom deze Wielingenkwestie weer ter sprake komen, bij het uitzetten van de territoriale bakens in de Schelde- mond. Al vorens te komen tot een beschou wing van deze kwestie, is het noodza kelijk enige andere zaken van belang te behandelen. De Zeeuwse grenzen Het bekende boekwerk „De tegenwoor dige Staat van Zeeland, 1751" begint met de volgende zin. „Het G raafschap Zeeland, grenst te genwoordig ten Noorden aan de Hollandsche Eilanden Goeree en Overflakkee, ten Westen aan de Noordzee, ten Zuiden aan Staats- Vlaanderen en ten Oosten aan Staats-Brabant". Deze wat summiere beschrijving van de grenzen van de provincie Zeeland, wordt op de volgende bladzijde wat nauwkeuriger vastgelegd. Uit detitel en de inleiding van dit artikel blijkt reeds dat het in hoofdzaak gaat om de vast stelling van de Zeeuwse zuidgrens, die al een twistpunt was vanaf het begin dat de Honte bevaarbaar werd voc schepen van enige omvang. Meerdere keuren - de eerste van 1 223 - vermelden dat Zeeland gelegen was tussen Bornisse en Heydensee. „De Bornisse is thans een smal, doch was, oudtijds, een wijd water, scheidende de landen van Voorne en Putten van Mal - 1Hier is een basislijn aangegeven, westelijk waarvan de territoriale zee aanvangt. Hoe deze te verdelen is nog niet bepaald.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1985 | | pagina 6