zeeuws territoriaal water en de wielingenkwestie in historisch perspectief
126
naar Brugge maar maakt ook duidelijk
waarom het steeds werd genoemd als
scheidingswater tussen het grondge
bied van Zeeland en Vlaanderen. Alle
reerst wijst ze op een verschrijving of
leesfout. In de oude archiefstukken
wordt naast elkaar Caesant en Coesant
gebruikt, wat aanleiding is geweest tot
enige verwarring. Duidelijk moet zijn
dat in de Keure voor Zeeland van 1 290
waarin over Zeeland wordt gesproken
als gelegen tussen Caesant en Greve-
ninghe sprake is van een misverstand.
Caesant is hier Coesant. Wulpen be
hoorde bij Vlaanderen en ook het wes
telijker gelegen Caesant. Koezand ech
ter behoorde wel tot Zeeland, zoals uit
het volgende blijkt.
Doordat het nog jonge eiland Koezand
in 1237 door Gravin Johanna van
Vlaanderen werd geschonken aan het
door haar gestichte hospitaal van O.L.
Vrouw van Rijssel, vormde de grens
tussen Zeeland en Vlaanderen plotse
ling een geschil. Ook de Graaf van Hol
land en Zeeland deed er eigendoms
rechten op gelden. Pas na zes jaar
kwam men tot een vergelijk en gaf de
Graaf van Holland zijn sanctie aan dit
besluit, waarna door voornoemd hospi
taal de bedijking werd aangevangen.
Wellicht werd toen reeds de omvang
van de Heydensee geringer en beperkt
tot het water tussen beide eilanden
Wulpen en Koezand en blijft het de
grens vormen tussen Vlaanderen en
Zeeland. In 1 290 wordt nog slechts ge
sproken van een kil - waarmee een zeer
smalle geul wordt aangeduid - die bei
de eilanden scheidde.
Na twee eeuwen komt het watergebied
tussen Wulpen en Koezand weer ter
sprake. Beide eilanden hebben afwisse
lend aan de zee gegeven en weer terug
gewonnen. In 1 51 0 wordt aan het reeds
eerder genoemde hospitaal door Maxi-
miliaan van Oostenrijk toestemming
verleend 1 20 gemeten schorgrond in te
polderen. Het betreft hier de aanslib
bingen in de voormalige Heydensee,
waarvan onbekend is wanneerdezevan
de zee werd afgesloten en daarna een
binnenwater werd. De Heydensee
wordt ook later nog gebruikt om Zee-
lands rechtsmacht over de wateren van
de Honte aan te tonen.
De Honte tot aan de Vlaamse oever
is Zeeuws water
Wil men een goed beeld hebben van het
ontstaan en de ontwikkeling in de tijd
van de Wielingenkwestie, dan dient
hier een korte beschouwing aan vooraf
te gaan over de Honte of Westerschelde
als een politiek geografisch wrijvings-
vlak. Het is niet de bedoeling de vor
ming van de Zeeuwse eilanden op de
voet te volgen. We zien echter dat de
eilanden Wulpen en Cadzand in de
1 5de en 1 6de eeuw zich verenigen met
het vasteland van Vlaanderen. Wel blij
ken ze voortdurend door de zee be
dreigd te worden.
Vooral Wulpen dat in 1530 en 1542
overstroomt wordt en moet ondervin
den dat de Wielingen zich een ruimere
toegang naar de Honte verschaft. Met
de Allerheiligenvloed van 1570 heeft
Wulpen opgehouden te bestaan. Toen
het oude schorrengebied, wat nu de
Westerschelde heet, door deze storm
vloeden was verdiept, verkoos de
scheepvaart niet meer alleen de vaar
weg via het Veeregat, maar kwam men
ook via de Wielingen om de Walcherse
rede te bereiken. Deze rede was gele
gen voor Arnemuiden in het huidige
Sloegebied. Ging voordien alle scheep
vaart door de Oosterschelde naar noor
delijk gelegen havens en Antwerpen, na
ongeveer 1 500 werd ook de Honte zeer
druk bevaren.
Vele geschriften handelen over de
Zeeuwse tol en de talrijke problemen
die ontstonden om de rechten van deze
tol en de wijze waarop en waar deze
moest worden geheven. Hier zal er niet
verder op worden ingegaan. De ge
schiedenis van de tolheffing en de ge
leidegelden is echter verbonden met de
geschiedenis van de jurisdictie over de
wateren; de rechtsmacht die werd uit
geoefend over een bepaald rivier- of
zeegebied.
De scheepvaart die - zoals reeds werd
aangegeven - voordien de Ooster
schelde verkoos en bij lersekeroord de
Gravelijke tol moest betalen, nam meer
en meer de vaarweg via de Honte en wel
in hoofdzaak om deze tol te ontlopen
(afb. 5). Het ging hier om de vaart op
Antwerpen en om toch deze heffing te
kunnen uitvoeren werden er wat men
noemde „wachten" in de Honte uitge
legd. De Graaf van Holland en Zeeland
meende tevens het recht te hebben op
tolheffing op de Honte. Dit tot groot
ongenoegen van „die van Vlaanderen",
die in verband met de ligging van de bo-
venrivier dachten meer rechten op de
Scheldete hebben. Ook Brabant meng
de zich in dit geschil.
Het is aan het toeval te danken dat deze