zeeuws territoriaal water en de wielingenkwestie in historisch perspectief 127 TOLtïVIS OT YE.KSJCKUI.VIKT- j 5. onenigheden langs juridische weg zijn opgelost, in plaats van door wapenge weld. Filips van Bourgondie, Graaf van Vlaanderen werd in 1433 tevens Graaf van Holland en Zeeland en Hertog van Brabant. Het heeft echter tot 1 504 ge duurd voor de eindbeslissing van dit ge schil werd uitgesproken. Dit gebeurde door de Grote Raad van Mechelen die bevestigde, dat de Honte een Zeeuwse stroom was en dat de grenslijn zou lo pen voor de Vlaamse kust. Het gezag van de Graaf van Vlaanderen zou zich niet verder uitstrekken, dan hij, in het water wadende, kon reiken met het zwaard of de gerechtsroede. Gewoon lijk wordt aangenomen dat als een rivier de grensscheiding vormt tussen twee landen, de grens loopt door het midden van de geul. In een zeeboezem zoals de Westerschelde, waarin het patroon van banken en geulen zich voortdurend wij zigt, was nauwelijks een midwaterlijn aan te wijzen. Dit in tegenstelling tot de Oosterschelde waarvan de oude loop tegenwoordig nog is na te gaan. De geschiedschrijvers Beekman, Brug- mans e.a. laten verder geen twijfel be staan over dit voor Zeeland rechtmatig verkregen recht. Hardnekkig heeft de Republiek hierna, zowel in de vergader zaal als te velde gestreden om het bezit van de linkeroever. Toen dan ook in 1 648 bepaald werd dat detoestand van het ogenblik gehandhaafd zou worden, kwam Staats-Vlaanderen - ongeveer in dezelfde uitgestrektheid als tegen woordig - tot het gebied van de Repu bliek. Hierna was de Westerschelde een Nederlandse rivier. De oude en de huidige Wielingen Zoals ook reeds uit het voorgaande bleek, kunnen sinds de middeleeuwen de economische en politieke belangen van Nederland op de Westerschelde en haar monding slechts moeizaam tot overeenstemming worden gebracht. Nederlands aanspraak op een appen- dixachtig aanhangsel aan haar territo riaal water, de Wielingen genaamd, vormt een onderdeel van de oude Scheldekwestie. Afbeeldingen van oude kaarten tonen aan dat met de middeleeuwse Wielin- ghe een ander en kleiner zeegebied be doeld werd dan de hedendaagse Wie lingen. De oudste afbeeldingen tonen een Wielinge, dat zich bevond tussen Wulpen en de zuidkust van Walcheren, zich mogelijk nog iets oostelijker uit strekkend tot aan de Welsinge; dus in feite het hedendaagse Vlissingse rede- gebied (afb. 4 en 6). Pas in de 17de eeuw wordt ook het zeegebied verder naar het Westen met de naam Wie lingen aangeduid (afb. 7). Hoever westelijk; hierover is Lucas Jansz. Waghenaer erg duidelijk in zijn leeskaartboek. In de zeilaanwijzingen is vermeld: „Indien de torens van Brugge en Lissewege inéén zijn, dan sijt ghij in de Wielinghe". Dat betekent dat het vaarwater van de Wielingen zich dan niet verder westelijk uitstrekt dan ter hoogte van Blankenberge (afb. 7). Pas in de 1 9de eeuw noemt men het vaar water onder de Vlaamse kust - zelf s tot voorbij Ostende - de Wielingen. Wil men daarom van Nederlandse zijde be wijslast aandragen voor een historisch recht in de vorm van 16de en 17de eeuwse uitspraken, waarin wordt be weerd dat Holland de rechtsmacht uit oefende in de Wielingen, dan komt men hiermee dus niet veel verder dan het zeegebied van de Rede van Vlissingen en mogelijk even bewesten hiervan. Een wat boute bewering om een histo- 6. Kaart van Utrecht Dresselhuis; Zeeland in 1250. Een „fantastische" voorstelling.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1985 | | pagina 9