heen en weer: de zeeuwse migratie in de jaren '80
177
ale verschillen in aard en samen-
ing van de mobiliteit, er zijn ook
mporele verschillen te verwachten,
rners Nederland veroudert en dat
I' .-ft wel meer gevolgen dan alleen de
albaarheid van ons sociale zeker-
!sstelsel. Ouder Nederland wil cete-
aribus zeggen minder mobiel, min-
verhuisgeneigd Nederland. En Zee-
doet mee zij het dat misschien ge-
fiteerd kan worden van de wet van
remmende voorsprong.
jor het Zeeuwse migratiesaldo zijn
prettige geluiden want dat zou in
rijden wat minder jongeren die zo
aag om onderwijs wegtrekken en wat
eer ouderen die waarde hechten aan
ii goede woonmilieu in Zeeland. Het
jtekent daarnaast ook iets meer oude-
n die per saldo om persoonlijke om-
andigheden Zeeland verlaten. Kortom
Je verhuismobiliteit zal wellicht in tota-
ieit dalen maar voor Zeeland magwor-
den verwacht dat dit dan meer geldt
oor het vertrek dan voor de vestiging,
aar er is meer. Uit de ontwikkeling
ussen 1972-1982 kan worden afge
leid dat in die periode de verandering
jan leeftijdsopbouw maar zeer beperkt
verantwoordelijk was voor de verande-
mg van mobiliteit7). Blijkbaar speelden
r ook andere zaken. Dat brengt ons op
ie tweede algemene tendens namelijk
Je economische omstandigheden.
dit de literatuur is een samenhang be-
1 and tussen verhuisbewegingen en
veonomische ontwikkeling bijvoor-
eeld gemeten aan het niveau van
erkloosheid of nationaal inkomen8).
tijden van economische stagnatie
opt de migratie terug. De beroepsmo-
iliteit wordt in het algemeen minderen
js ook de geografische mobiliteit.
3arnaast wordt de woonmigratie klei -
ar als gevolg van inkomensontwikke-
ig en gewijzigd economisch perspec-
af, vooral waar woonmigratie hogere
iskosten in het woon-werkverkeer
et zich mee brengt,
ogen werkloosheid of nationaal- en
regionaal produkt in de tijd bezien dui
delijk samengaan met mobiliteit, een
verklaring verschaffen ze niet als het
gaat om migratiebeslissingen van indi
viduen of huishoudens. Regionale ver
schillen in werkloosheid en in lonen
spelen nu, anders dan bijvoorbeeld in
de jaren '30, geen rol van betekenis.
Vandaag de dag zijn regionale loonver-
schillen niet aansprekend evenmin als
ongelijkheid in kansen op de arbeids
markt een grote rol spelen (met uitzon
dering van gastarbeid). Concrete mi
gratie volgt pas als er werk is en niet als
er minder werkloosheid is. Migratie
houdt immers een bepaald risico in; het
wordt beschouwd als een investering
waaraan kosten en opbrengsten zijn
verbonden. Men geeft een verworven
positie in woon-, werk- of sociale sfeer
op. Bovendien is verhuizen doorgaans
kostbaar. De vermindering van het aan
bod van nieuwe of vrijkomende ar
beidsplaatsen betekent dat een belang
rijk migratiemotief aan kracht inboet
ondanks aansporingen dat „Nederland
klein is en overal mooi"9, l0).
Regionale verschillen in de vraag naar
werk hebben de migratie van en naar
Zeeland duidelijk beïnvloed. In 1959
werd door Westerhout reeds geconsta
teerd dat „een algemene verbetering
der conjunctuur aanleiding geeft tot
een toeneming van het wegtrekken uit
dit gewest" ")- Dit op het eerste gezicht
wat merkwaardige verschijnsel wordt
begrijpelijk wanneer men zich realiseert
dat deze algemene verbetering van de
conjunctuur vooral in het begin een
gunstige ontwikkeling in de Randstad
betekent, maar pas later in Zeeland
doordringt. Ook sinds 1956 blijken re
gionale verschillen in de groei van ar
beidsplaatsen belangrijk voor de
Zeeuwse migratie. Een vergelijking van
afbeelding 5 met het verloop van de mi
gratiestromen zoals weergegeven in af
beelding 1 geeft in grote lijn een paral
lelle golfbeweging voorZeeland te zien.
Als de werkgelegenheidsgroei in Zee
land sterker is dan landelijk veranderen
vertrekoverschotten in vestigingsover
schotten. In regionaal opzicht is dit ver
schijnsel zeker ook in structurele in
plaats van in conjuncturele zin te begrij
pen.
Het algemene verschuivingsproces ten
aanzien van het zwaartepunt binnen de
economische structuur, door achter
eenvolgende groei van secundaire en
tertiaire sector, vond in Zeeland later
plaats dan in de omringende regio's. De
industrialisatiefase dateert van het eind
van de jaren '60, begin van de jaren '70.
Dit tijdsverschil kan in verband worden
gebracht met processen van schaalver
groting in de industrie en selectieve uit
schuiving van bepaalde vormen van
produktie vanuit kerngebieden. Dit kan
in de meer perifere regio's leiden tot
een betrekkelijk eenzijdige samenstel
ling van de economische activiteiten.
Naarmate de werkgelegenheidsgroei in
Nederland verhoudingsgewijs sterker is
dan in Zeeland, is er sprake van toene
mend vertrek. Wanneer dit omgekeerd
is blijkt er sprake van toenemende ves-
Afbeelding 5.
51 53 55 57 59 61 63 65 67 69 71 73 75 77 79 81