het heen en weer: de zeeuwse migratie in de jaren '80 180 Afbeelding 8. zijlijn gedreven nu bij het benutten van de economische potenties wordt terug gegrepen op de vanouds sterke, maar eenzijdige activiteiten in Zeeland: de landbouw en visserij, zeehavens en rec reatie. 6. Effecten op het bewonings patroon Vestigings- en vertrekstromen hebben door hun selectieve karakter conse quenties voor het bewoningspatroon binnen een provincie en daarmee beïnvloeden ze tal van planologische aspecten zoals verzorgingsstructuur, verkeersstromen, ruimtegebruik enz. In de jaren '30 ging erachter het vertrek uit Zeeland als het ware een getrapt proces schuil. Westerhout konstateer- de dat de agrarische gemeenten in Zeeland in de jaren 1936-1938 over het algemeen een vertrekoverschot ten opzichte van alle bestemmingen (had den), terwijl de niet-agrarische ge meenten als concentratiepunten van migranten uit de omgeving fungeerden, doch op hun beurt weer migranten aan gebieden buiten Zeeland afstonden." Aan het begin van de jaren '50 zou de „trapsgewijze afvloeiing via een zekere aanpassing aan andere leefgewoonten in een vertrouwd streekcentrum" ge deeltelijk worden vervangen door een rechtstreeks proces van vertrek van het Zeeuwse platteland naar gebieden bui ten Zeeland, maar het getrapte patroon CONCENTRATIE VAN DE (SEMI) OVERHEIDSDIENSTEN 0 - S Personen 5-10 10-50 .wwv. 50-100 360 bestond nog steeds"). Het huidige pa troon ziet er evenwel wat anders uit. Tussen de kleinere kernen in het lande lijk gebied en de steden manifesteren de grotere en in het algemeen gunstig gelegen woonkernen zich als attractie ve vestigingsplaats. Zowel vanuit de steden als van buiten de provincie strij ken vestigers in dergelijke kernen neer waarbij woonfactoren een grote rol spelen. Bovendien kennen zulke kernen in veel gevallen, afhankelijk van de ty pen vestigers (opgroeiende gezinnen of ouderen) een sterke eigen bevolkings groei. Daarentegen kennen de kleine perifere kernen maar vooral de steden een aanzienlijk vertrekoverschot. Juist de geringere vestiging om werkredenen naast het aanhoudend vertrek vanwege onderwijs en werk treft vooral de ste den. Kortom bij het huidige provinciale vertreksaldo zijn de steden kwetsbaar der dan de middelgrote aantrekkelijk gelegen woonkernen. Het ruimtelijk beleid komt daarmee voor een dilemma te staan. Tot dusver kreeg de differentiatie van kernen voor al gestalte door het al dan niet toeken nen van een grotere of kleinere migra- toire groeifunctie. Sinds 1 976 wordt in de diverse versies van de Nota Bewo ningspatroon onderscheid gemaakt tussen regionale groeikernen, aanvul lende woonkernen, opvangkernen en plattelandskernen. Migratoire groei zou primair moeten worden opgevangen in de regionale groeikernen Middelburg, Vlissingen, Zierikzee, Terneuzen en Hulst. Migratoire groei zou ook mogen plaatsvinden in aanvullende woonke - nen mits dit de ontwikkeling van r'egi. - nale groeikernen niet doorkruist. Sin ;s 1983 behoren tot de aanvullende woonkernen Koudekerke, Arnemuide Heinkenszand, Kapelle, Tholen, Oos burg en Axel. Bij het ontbreken van m - gratoire groei van de provincie wornt zo'n beleid inhoudsloos; de different! tie tussen kernen wordt dan bepaa. i door de autonome bevolkingsgroei en het feitelijke migratiepatroon zoals jui geschetst. Bij een vertreksaldo voor Zeeland sta: het ruimtelijk beleid voor de volgende keuze. Aan de ene kant staat het voor zetten van het huidige beleid met absc - lute prioriteit voor de eigen groei, ir spelen op de feitelijke ontwikkeling e daarmee stimuleren van de aantrekke lijke middelgrote woonkernen. Wellief dat daarmee enige vestiging om rede van woonfactoren het gevolg is. He betekent voorts gebruik maken va de ruimtereserveringen en voorrade bouwgrond die met name in de midde grote woonkernen in het verleden zij gecreëerd. Het betekent afmaken ve beleid uit het verleden waarin tal van ir vesteringen zijn gedaan l5). Aan de an - dere kant staat de zorg om het vertre en daarmee de aantasting van de ste den en de kleine perifere kernen. Voc vernieuwing en beheer van de steden enige bevolkingsdruk nodig om verbe tering, herstel van de woonfunctie e invulling van open terreinen daadwe1 kelijk te realiseren zonder dat dit volle dig ten koste gaat van de verscheiden heid en concurrerende uitbreidingen van beperkte schaal. Bovendien is in standhouding van de moeilijk meetbar i sfeer van verandering en dynamiek va belang - zeker in een perifere provinc - voor de diffusie van vernieuwingen e innovaties. Verschillende andere spreidingster densen scherpen dit keuze-dilemm aan. De veroudering van de bevolking, de toename van vrije tijd en eei groeiende groep niet-werkenden kun nen aanleiding geven tot een groter ge wicht van woonfactoren bij de woon plaatskeuze. Verder is een tendens zichtbaar van een grotere erkennim

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1985 | | pagina 28