kornelis heiko miskotte 192 lentelijk van hart - zijn trouwe ogen la chen, beschaamd dat hij zózeer het le ven durft vertrouwen, waar anderen aar zelen en achterdochtig zijn." Iemand die hem begreep was ookdejongeman Joh. Versée, van gereformeerde huize, die in een bundel brieven aan Miskotte bij zijn vijftigste verjaardag aangeboden, schreef: „U was anders! In alles. Uw op vatting van het ambt, Uw manier van preken. Uw liturgie, Uw daden en woor den, het was alles anders." Miskotte nam zichzelf bijzonder serieus. Hij wist dat hij nog niet veel beleefde en doorleefde waarheid had, maar de ken nisdie hij hiervan bezat durfde hij aan de gemeente niet voor te leggen. Met de vragen die hij had kon hij niet terecht bij de homiletiek (wetenschap van de pre diking), noch bij de poimeniek (de we tenschap van de pastorale zorg). „Er is nog iets dat remt! dit, dat wij geen echte cultuur meer hebben, geen christelijke, überhaupt géén; de mensen hebben geen gemeenschappelijk fond van ge voelens en begrippen. En óók de door breking van de cultuur door het evange lie wordt dan toevallig, telkens anders." En dan: „Het Piëtisme is toch waar schijnlijk de laatste ernstige poging om iets van het Oerchristendom concreet te vertegenwoordigen - de protestantse tegenhanger van de monniksorde." Het dagboek van 1 922 begint in mineur: „Ver van huis, bij klein tractement zel den te bereiken, ongeveer alles even duur als in de stad. Reizen, over de klein ste afstanden, met auto en boot, duur. De eeuwige wind - klepperende luiken, ritselend behang. Geen rijke natuur, door de mensen nog bedorven: kappen van de wilgen aan de Prinsendijk - De „Peeëmelk"." Een kerkeraad die niets uitvoert, weinig geestelijk leven en de boeren zonder sociaal besef. De natuur in: „De Zeedijk - de bocht, naar het Kat- se veer ziende, als een koel noords meer; ik kan hier onbespied lopen, draven, ge baren. Geen sterveling! In de verte een kleine kudde schapen op degrauwe, ter ra-gevlekte „schorren". De rookpluim van een boot aan de overkant bij de stei ger; een enkel glanzend zeil." Zondag 21 mei 1922 is het zijn eerste verjaardag van het predikambt, 's Maan dags om 1 2 uur komt een geweldige tul band binnen - ter herdenking van het eenjarig jubilé, van Wed. van de Hagen en Sientje de Keyzer. „Het is genade, dit dikke bewijs van genegenheid; te zeer onverwacht om de vervreemding der ziel te breken." Op donderdag 8 juni no teert hij dat hij zijn deel aan de Gunning- uitgave klaar heeft, het „Praeludium"; om kwart voor vier 's morgens stapte hij „gelukkig en triomfant, de volbrenger tussen zware linden door, met daglichte tred, zodat de vogels ontwaakten en ver rast hun ontstemming en vreugde het oosten tegemoet riepen." Als iets Miskotte pakte dan beet hij zich er in vast. Op 1 februari 1 923 krijgt hij, thuis in Utrecht, de Römerbrief van Barth binnen. 3 februari de Römerbrief ergert me wild maar boeiend. 4 febr. tot 3 uur 's nachts de Römerbrief. Is histori sche Christus nodig? 5 febr. Römerbrief - ik kom niet tot excerpten; ik ben in wild verzet tegen de nivellering van alle waarden. „Maandag 12 Februari. Aan nemingscatechisatie, niet zonder „scheppende" kracht en pedagogische liefde, en toch zonder de eenvoud van het geloof, dat dit te geloven voor de mensen heilsnoodwendig is! Römerbrief ten einde gebracht - voor de 2e maal." Dan geeft hij zich over aan de Römer brief: „Dinsdag 27 Februari. Geheel ver vuld van Karl Barth's Römerbrief; woord voor woord wordt dit geniale werk over wogen." (In 1928 bracht Miskotte een bezoek aan Barth in Munster en had te vens een gesprek met Thomas Mann in München.) Het aantal werken dat Miskotte in Kort- gene verslindt is zeer respectabel. Wan neer hij in januari 1 923 een lezing over Dostojewsky in Breda moet houden, schrijft hij: „Maandag 22 Januari. Wer ken is heerlijk, klaarheid is van God. Dag van zwoegen en spanning. Stefan Zweig, Wolynski, Mereschowski, Thom son, Coster, Suarès verschijnen op tafel. Op den duur geeft Zweig het meest. Alle uren waren boordevol gevuld met toe vloeiend begrip en stromende intuïties." De werken van deze auteurs over Dosto- jewski zijn ook in de bibliotheek van Mis kotte aanwezig. De dagen zijn overigens gevuld met kerkewerk, met lezen, met studeren, met plannen maken. Als plan nen noteert hij op 7 mei 1923: een geheime Franciscaner-orde - de uitgave van een Gemeenteblaadje de druk van de bijbellezingen over de Johannesbrief - een vereniging van propaganda (vo kerkgang enz.) - een jongensclub - een sportvereniging - een zangkoor. Het „Gemeenteblaadje" kwam erenve: scheen wekelijks van oktober 1 923 tot april 1925, geheel door hemzelf ge schreven. (een volledige heruitgave ver scheen: K. H. Miskotte, ...als een dis dient. Baarn, 1 976.) Hieruit blijkt dat er in een kleine gesloten gemeenschap a Kortgene spanningen van allerlei aai waren. Op 10 september 1923 huwt Miskott- te Zandvoort met Cornelia Johann Cladder, tevoren had zijn zus Gerda he huishouden in de pastorie gedaan. Van af deze datum tot de geboorte van Titi op 18 juni 1924 is in deze uitgavr- slechts een optekening genoteerd. Ver der zijn dat jaar de dagboeknotities schaars. Nog voor het jaar verstreken i krijgt hij een beroep naar Meppel, dat hij aanvaardt. Te Kortgene preekt hij op 29 maart 1925 afscheid met de tekst: „Ziet wat gij hoort. Met wat maat gi meet, zal u gemeten worden, en u die hoort, zal meer toegelegd worden' (Marcus 424). De Nabetrachting op het Gemeente blaadje is veelzeggend: „Nu het beroep naar Meppel aangenomen werd, moet ik afscheid nemen ook van dit werk. Dit was mij lief, ik goot er iets in uit van mijn liefde voor de mensen, meer nog dan mijn liefde voor de Waarheid; en zelfs die mensenliefde nog werd doorkruist met een streven van egoïstischer aard; in het woord, met het woord werkzaam te zijn, een kleine vergoeding te vinden voor verloochende literaire neigingen een speelruimte om de ziel zich te doen vertreden buiten het domein der kerke lijke terminilogie en terzijde van het pad der gangbare stichtelijkheid. Het was dus niet zo edel als het scheen. Ook dit niet."(p. 257).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1985 | | pagina 40