VERNUFT EN VLIJT Carin Schnitger Peter Don De Middelburgse Tekenacademie van 1778 tot nu In 1980 ontving de beeldend kunstenaar Henk Kooger als eerste de Van de Perreprijs, een geldprijs ingesteld door de Dirigerende Leden van de Teken Academie der stad Middelburg en genoemd naar de man die in het Zeeland van de tweede helft van de 18e eeuw wetenschap en kunst stimuleerde door een omvangrijk maecenaat en die in de vroegste geschiedenis van de academie een belangrijke rol speelde, mr. Joh an Adriaën van de Perre. Veten zuilen bij het vernemen van de prijs verbaasd hebben opgekeken: een door „dirigerende leden" bestuurde tekenschool in de Zeeuwse hoofdstad Voor een beter begrip zij vermeld dat deze instelling, die werd opgericht in 1778, al sinds 1867 geen lessen meer verzorgt en sedertdien een sluimerend bestaan leidt. Uit de opbrengst van het nog wel steeds aanwezige vermogen besloot men in 1980 een eens in de twee jaar aan een in Zeeland wonende beeldend kunstenaar uit te reiken prijs te bekostigen. De ontbinding van de academie als onderwijsinstelling in 1867 had verspreiding van de bezittingen tot gevolg. Hierdoor, maar vooral ook door de verwoesting van de archie ven in stadhuis en abdij in 1940 is een enigszins „complete" geschiedschrijving van de Middelburgse Tekenacademie on mogelijk geworden. Hetgeen tot nu toe zo hier en daar over de school is geschreven, is hoofdzakelijk gebaseerd op de redevoeringen die bij de oprichting in 1778 en bij de jubilea in 1803en 1828 werden gehouden en die in druk zijn verschenen V- Voor onderstaand artikel zijn behalve deze uitgebreide en van ver schillende naamlijsten voorziene redevoeringen ook nog enkele verspreid aanwezige archiefstukken geraadpleegd2). Een, bij het ontbreken van veel Middelburgse gegevens des te noodzakelijker, algemeen beeld van het tekenonderwijs in de 18e en 19e eeuw werd verkregen uit de met name de laatste tijd sterkin omvang toegenomen litteratuur over dit onderwerp3). Omstreeks 1770 is er in Europa een snelle groei van het aantal tekenscholen te constateren. Tekenonderwijs werd al eerder in schoolverband gegeven, maar tot 1720 telde men in geheel Europa slechts negentien scholen en acade mies, waarvan de belangrijkste die te Parijs, Rome, Florence en Bologna wa ren. In 1790 was hun aantal gestegen tot bijna honderd. De meeste scholen bevonden zich op dat moment in Italië, Duitsland en Frankrijk. In deze landen vielen ze onder de regering, in Neder land daarentegen waren de scholen en academies meestal gemeentelijke in stellingen. Utrecht, Den Flaag en Haar lem kenden al langer bestaande teken academies, stammend uit de 1 7e eeuw. Amsterdam kreeg een academie in 1718 en Den Haag werd in 1778-80 boven dien nog verrijkt met de Vrije Haagsche Teekenakademie. In 1777 werd in Am sterdam dan ook nog het Departement der Teekenkunde van Felix Meritis geo pend. Detwee laatstgenoemde instellin gen zijn wat hun oprichtingsjaar betreft tijdgenoten van het in 1778 gestarte Middelburgse Teeken-Collegie, dat reeds in 1 784, wegens de behaalde suc cessen, het predikaat „academie" kreeg. Wat was de reden van deze snelle groei van het aantal scholen? Men zag in de 1 8e eeuw in de tekenkunst een belang rijke stimulans voor het herstel van han del en nijverheid en dat sprak Leen- dert Bomme4) ook uit in zijn „Redenvoe ring ter inwying van het Teeken-Collegie tot voortzetting van de schilder-, beelt- houw- en bouwkunde". Hij zag als doel van het collegie de vervolmaking van de tekenkunst, de schilderkunst, de ets- en de graveerkunst en hij meende voorts dat ook voor „Boetzeerders, Dryvers, Gieters, Beeldsny en Beeldhouwkonste- naars en in 't geheel alle Konstenaars en Werklieden in Metalen zoo Goud, Zilver, Koper, Yzer als andere, in Steenen, zoo Eedele, als mindere, in Hout, zoo ook in't Yvoor, en in 't geheel voor meest alle Fa- briquen, en Werklieden, op alle deze heeft de Teekenkunde, en deszelfs be vordering, zyn grooten invloed, en hier van zal men tragten in deze Collegien de gronden te leggen, of verder te vol- tooyen."5) Alle produkten van hand werkslieden zouden door dit onderwijs mooier en beter worden, het publiek zou schoonheid meer leren waarderen en de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland zou verstevigd worden. Bij het patriciaat en de hogere burgerij raakte het beoefenen van de weten schappen, met name van de natuurwe tenschappen, in de 1 8e eeuw in zwang. In Nederland, waar de Verlichting sterk christelijk getint was, speelde de wens de goedheid en de almacht van God uit zijn werken te leren kennen hierbij een belangrijke rol. De tweede helft van de eeuw gaf dan ook een stijging te zien in het aantal genootschappen, niet alleen tekengenootschappen, maar ook ge nootschappen met wetenschappelijke of algemeen-menslievende doelstellin gen. Aanvankelijk waren ze alle van a- politieke signatuur, met belangstelling voor natuurkunde, economische be schouwingen en rationele voorstellen voor vooruitgang op allerlei gebied. Zo werden in deze tijd ondermeer opge richt: de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (1752), het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1769), Felix Meritis (1771), Teyler's Genootschap (1778) en het Genoot schap van Kunsten en Wetenschappen tot Nut van 't Algemeen (1785). In het hier geschetste beeld past ook het motto van het Middelburgse Teeken-Collegie, „Vernuft en Vlijt": succes, beheersing van de materie, zou behaald worden door diegene die zijn talenten uitbuitte en ijverig studeerde. Hij zou de schoon heid der natuur weergeven „tot Erken tenis van den grooten en goedertieren Maker."5) De oprichting van het Teeken-Collegie Zo kwam het dat enige Middelburgers, die regelmatig bijeenkwamen om te te- Zelfportret van Jacobus Perkois, circa 1790, pot lood. Rijksarchief in Zeeland; AtlasZelandia lllustra- ta van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen IV 717.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1986 | | pagina 14