i
vernuft en vlijt
9
Portret van Coenraad Kayser door Jacobus Perkois,
vóór 1791, potlood. AtlasZelandia lllustrata IV 493.
kenen naar model, in 1 777 besloten om
een academie op te richten in navolging
van andere steden. Op 6 december van
dat jaar dienden zij bij het stadsbestuur
een verzoek in om een tekenschool te
mogen opzetten, in de hoop dat de ma
gistraat hen een geschikte ruimte zou
aanwijzen. Het verzoek werd op 11 juli
1778 ingewilligd. De oprichters waren
vrijwel exact dezelfden als de „lesgeven
de leden" van de eerste jaren: Daniël de
Keyzer, Jacobus Perkois, Coenraad Kay
ser, Thomas Gaal, Johannes Ooremans,
Abraham Meertens jr., Johannes Cam-
hout en Pieter Dam7). Het bestuur werd
verder gevormd door twee „opperdirec
teuren", leden van de magistraat, te we
ten G. van Cittersen E. J. van der Mande-
re, en door een secretaris en een thesau
rier, respectievelijk Leendert Bomme en
de directeur der wisselbank, Pieter Ac-
kermans. Dit bestuur vergaderde iedere
eerste vrijdag van elk der vijf winter
maanden.
De goedkeuring door de stedelijke over
heid had tot gevolg dat een aantal zaken
uit de openbare kas werd bekostigd. Zo
vermelden de stadsrekeningen dat aan
Thomas Gaal 39:17:4 werd betaald
„voor het approprieeren van de kamers
boven de stadswaag ten dienste van het
teekencollege, zoo voor het doek, verf
waren als andere benodigdheden" en
aan Pieter Ackermans 30 „voor vuur
en licht"8). Dergelijke toelages van over
heidswege kwamen meer voor.
Tot 1787 bezette de school enige ver
trekken boven de waag op de Balans.
Daar werd vanaf 1 779 alleen nog het te
kenonderwijs gegeven; de bouwkunde-
lessen verhuisden toen naar de St.-Jo-
risdoelen, tegenover de waag.
Het salaris van de leraren werd door het
tekencollege zelf opgebracht. Er hadden
zich in 1778 niet minder dan 1 85 „ho
noraire leden" ingeschreven, leden die
geen onderwijs ontvingen maar het col
lege wel financieel steunden. Onder hen
waren veel notabelen (oud-burgemees
ters, predikanten, doktoren, hoge mili
tairen, juristen), maar bijvoorbeeld ook
het „gilde der Metzelaars, Schalidekkers
en Lootgieters".
Voor het eerste cursusjaar, dat in no
vember 1778 een aanvang nam, hadden
zich 59 „kunstoeffenende leden" aange
meld, terwijl er nog eens 39, kennelijk
jong, door een van hun ouders waren op
gegeven9). Al deze leerlingen betaalden
een lesgeld van één Zeeuwse rijksdaal
der (later werden dit er twee) per jaar.
Wezen kregen gratis onderwijs. Uit de
inkomsten werden behalve de salarissen
van de leraren ook de aankoop van gips-
beelden, tekeningen, prenten, boeken
en prijspenningen en het loon van het
model, de conciërge en andere bedien
den bekostigd.
Er kwamen in het tekencollege verschil
lende groepen mensen samen: jonge
mannen van goede stand voor wie het
tekenen een onderdeel van de opvoe
ding was, kunstenaars die zich verder
wilden ontplooien en daarvoor gebruik
wilden maken van de mogelijkheid om
te tekenen naar (naakt) model, en hand
werkslieden die zich artistiek wilden
ontwikkelen.
Het tekenonderwijs
Het onderwijs aan de academie werd vijf
avonden in de week gegeven, van half
zes tot acht uur, tijden die kennelijk af
gestemd waren op leerlingen die over
dag een beroep uitoefenden of bij een
meester in de leer waren. Dat er hand
werkslieden verwacht werden blijkt on
der andere uit een van de eisen in het
Geraamte en „spierman", rood krijt. Beide tekenin
gen, duidelijk oefenvoorbeelden, bevinden zich met
nog enkele andere in een map in het Zeeuws Mu
seum. De map draagt de naam van J. P. Bourjé, leer
ling van de Tekenacademie; het is echter niet zeker
dat hij de tekeningen ook vervaardigde. Foto's les
Lamain.