PSALMEN OP HELE NOTEN
Bij de crematie van Gommert de Kok op
2 januari werd het ons nog eens inge
scherpt: wij zouden zijn stem nooit meer
horen, niet zijn humor, niet zijn discus
sies over boeken waarvan wij hielden.
Hij had nog vele plannen waarvan het
ZeeuwsTijdschriftzekerzou hebben ge
profiteerd en waarin hij voortreffelijke
artikelen had gepubliceerd. Hij schreef
met een verkwikkende eerlijkheid die
men kan proeven in zijn bespreking van
het gedenkboek „Waken en Bewaren
(100 jaar Provinciale Waterstaat Zee
land 1 881 -1 981De titel van het stuk:
„M. P. de Bruin voor het brandende
braambos" is kenmerkend voor hem, die
zo graag uit de bijbel en liefst dan nog uit
de statenvertaling citeerde. Mijn per
soon beschrijft hij als iemand die voor de
feiten huivert uit respect. „Zij vormen
het brandende braambos, waarvoor hij
als eertijds Mozes - de schoenen uit
trekt, omdat de grond waarop hij staat
heilig is". Nadat de bespreking versche
nen was (Zeeuws Tijdschrift 1982,
no. 1kwam een lezer van het tijdschrift
mij kapittelen: het opschrift deugde niet,
want uit het brandende braambos sprak
de heilige God en Zijn verschijning
mocht men niet op deze wijze gebrui
ken. De lezer bedoelde het goed maar hij
kende De Kok niet.
In het taalgebruik sprak juist heel de
Zeeuwse achtergrond van De Kok. Zijn
opstel „Overkantse fragmenten" (Spo
ren in de Slik) verhaalt van vacanties uit
zijn jeugd te Oostkapelle in een huisje
met een schuur in de Brouwerijweg. Het
gezin De Kok logeerde bij Maatje en Wil
lem, een lange man in Walcherse dracht.
Als Willem 's avonds gegeten had, rolde
hij de krant op en sloeg daarmee de maat
terwijl hij zacht liederen zong. Hij zong
psalmen op hele noten, langzaam en
plechtig: het hijgende hert derjachtont-
komen, of liever: 't gijgend gert.
Het gijgend gert: voor Willem behoorde
die psalm tot de weinige muziek die hij
kende en tevens vormde ze een religieuze
ervaring. Zou Willem bij het zingen ge
dacht hebben aan de onberijmde tekst uit
de statenvertaling? Daarin was nog iets
terug te vinden van een oerkreet: „Gelijk
een hert schreeuwt naar de waterstroo-
men, alzoo schreeuwt mijn ziel tot U, o
God.In de dreun van de berijming was
de schreeuw verdwenen, in het zingen
van Willem was ze helemaal niet meer te
horen, er klonk een matte rust uit, een ze
kerheid waaraan niet viel te tornen.
Het is Gommert ten voeten uit. Hij heeft
ook van Maatje genoten, want hij no
teert van haar dat zij voortreffelijk kon
koken èn Gommert hield van lekker en
goed eten.
Levendig herinner ik mij de gesprekken
in de jaren zestig in zijn kamer van de
Provinciale Zeeuwse Courant op de
Markt te Middelburg. Vele zaterdagmor
gens kwam ik daar, het kantoor was ver
der verlaten en hij was bezig zijn bureau
op te ruimen. Het heeft mij altijd gefrap
peerd dat hij in al die rommel feilloos de
weg wist zonder bij mijn weten ooit iets
kwijt te raken. Dan kwamen de gesprek
ken: over een Zelandica (ik verzorgde
toen in de PZC een rubriek over boeken
en artikelen over Zeeland), over geschie
denis en geschiedschrijvers. Naar aan
leiding van een werk van Ved Mehta:
„Fly and the fly-bottle. Encounters with
English Intellectuals", waarin ook over
de historicus Geyl wordt gesproken,
hebben we nog eens het plan opgevat
samen over diens stelling dat geschie
denis in feite een discussie zonder eind
is, te schrijven. Het is er niet van geko
men.
Van al de toespraken die bij de crematie
zijn gehouden, frappeerde ons het
meest die van Janwillem, zijn zoon. Zon
der franje vertelde hij wat Gommert de
Kok voor het gezin heeft betekend. Zon
der franje, maar in beeldende taal, kon
Gommert de Kok schrijven en zeggen
wat hij op zijn hart had. Voor de Zeeu
wen was hij één van ons, zoals hij eens
over De Casembroot schreef.
M.P.d.B.
kenterend
getij
Boe. Mddefeutg