ZEEUWEN ÉN ZEEUWEN
Marien Geuze
Er zijn Zeeuwen én zeeuwen. Gommert
de Kok was er één van de eerste groep en
daarbij een heel bijzondere. Een man die
Zeeland tot op het merg kende, één die
wist van de vele overkanten in dit land
met zijn eilandrepubliekjes, één die - en
nu citeer ik hemzelf - had ervaren dat
realiteit en wapenspreuk verschillende
dingen zijn. De Kok was trouwens ie
mand, die niet alleen in Zeeuwse kwes
ties tot het merg ging, hij drong liefst in
alle zaken, die met nieuws en bestaan
samenhingen, tot het merg door. Hij
deed dit op een wijze die vrijwel ieder
een bewonderde: open, rechtuit, duide
lijk, in een stijl die weinig of nietste wen
sen overliet. Ik heb hem vaak bewon
derd, niet alleen om de stijl die hij uit
droeg, niet alleen om zijn encyclopaedi-
sche eruditie en kennis - een verwor
venheid die ik bij zijn „vertrek" naar Den
Haag heb gekarakteriseerd als: het ge
heim van Middelburg - niet alleen om
zijn enorme voortvarendheid en werk
drift, maar vooral ook om zijn conse
quente handelen in die zaken waarvoor
hij naar diepste overtuiging meende te
moeten staan. Al werkte hij met bepaal
de begrippen als „kantlijn" en „over
kant", in zaken van overtuiging bleef hij
niet aan de kant. In zijn onafhankelijk
heid toonde hij wel zijn voorzichtige
kant, doch uit „beraad", niet als uitwijk-
poging. Hij stond recht overend als 't er
op aankwam. Zo was er voor hem na de
ramp van 1 februari 1 953 geen pacteren
met de erfvijand, de waterwolf, meer
mogelijk. Daargelaten de vorm waarin
deze vijand bedwongen zou worden,
voortaan hield het begrip „veiligheid" de
hoogste prioriteit.
Tevel beschreef een keer De Kok als ge
ëmancipeerd Protestant. Zeker wist hij
calvinistische jeugdervaringen in woor
den te doen leven. Hij schuwde het ge
bruik van gedragen taal geenszins, het
was één van zijn kenmerkende stijlmid
delen, zowel op anekdotische als serieu
ze momenten, men leze nog eens zijn
laatste bladzijde ter herdenking van
Commissaris de Casembroot in „Eén van
ons".
Zijn democratische grondslag, gepaard
aan een nuchtere natuur benevens stre
ven naar concreet zijn, maakte dat hij
over de volle breedte ons volk - eerst
Zeeuwen, later Hollanders - aansprak.
Zijn kracht lag ook in het feit dat hij niets
liet liggen; hij kende het hele palet van
kleuren dat de lokaliteit, de regio, het
land, de wereld tot een veelvervige rok
maakt. En hij zonderde geen kleur uit in
zijn pennevruchten, op zijn tijd wist hij
ook de minst opvallende kleuren naar
voren te halen. Eigenlijk moest ik hier
niet schrijven „pennevruchten", maar
„schrijfmachinevruchten". De pen werk
te remmend, schreef hij mij eens: „dan
kan ik niet vlug genoeg opschieten".
Verburg memoreerde elders zijn, De
Kok's bewondering voorde historicusG.
J. Renier. Ik denk dat hij in bepaalde op
zichten op zijn vriend geleek, namelijk in
die zin dat nuchterheid, kennis van za
ken en democratische gezindheid bij
beiden samengingen. Ook hadden beide
Zeeuwen het tij in het bloed. Daarnaast
was hij ook een aanhanger van P. J. Bou-
man en diens filmische benadering van
de stof, het laten voorbijglijden van
beelden, het verlevendigen, en dit genre
werd, zonder romantiek, evenzeer door
hem bedreven. Alleen denk ik, dat De
Kok dynamischer dacht en toch diep
wist te graven. Hij was alert op iedere
verandering, op het draaien van de wind,
het verleggen van de koers. Geen won-
derdatdeZLM hem vroeg hetvervolgop
Bouman's standaardwerk over de ge
schiedenisvan deZeeuwse landbouw en
de Mij te „componeren", wat resulteerde
in „Van nabij en verre".
In zijn eigen vak heeft de vroegere
hoofdredacteur van de PZC veel bibit*
gekweekt. Het is droef dat hij zo vroeg
van ons heenging, zodat hij veel „nale
zing" van de oogst van het door hem ter
zake gevoerde beleid niet meer zal zien
en smaken. Maar zeker zijn eigen gene
ratie, zijn vrienden en zijn leerlingen zul
len wat hij als toonbeeld, voorbeeld en
ter overdenking naliet, blijven lezen en
nalezen.
Jonge zaailingen van rijst.