EEN BEGINSELVASTE RELATIVIST
P. J. Koets
In het halletje van ons huis hangt sinds
enkele jaren een 1 9e eeuwse gravure:
„De dokken te Vlissingen". Deze laatste
weken heb ik er vaker dan gewoonlijk
naar gekeken en daarbij dan telkens ge
dacht aan Gommert de Kok. Het is een
verjaardagscadeau dat ik van hem en
zijn vrouw heb gekregen toen ik tachtig
werd. Hij wist dat ik door allerlei per
soonlijke omstandigheden, door jeugd
herinneringen ook, mij met Vlissingen
verbonden voelde. Het verjaarsge
schenk was met het oog daarop zorgvul
dig uitgezocht. Het was een duidelijk te
ken van vriendschap en symboliseerde
tegelijkertijd als het ware ons gevoel van
verbondenheid, gevolg van ons samen
Zeeuw zijn.
De plaats waar die gravure hangt had ik
dan ook met voordacht uitgekozen:
recht tegenover de voordeur, zodat ze
bij wijze van spreken, het eerste is waar
het oog op valt van wie het huis binnen
komst. Ik hoopte dat dit te eniger tijd het
geval zou wezen met de schrijver G. A.
de Kok, die immers ook was opgetreden
als eindredacteur van „De Koninklijke
Weg", het voor een zeer groot deel door
hem zelf ook geschreven gedenkboek
van „de Schelde", dat Vlissingse bedrijf
bij uitstek. Die hoop blijft nu onvervuld.
Sinds mijn vrouw en ik ons in 1 970 met
terwoon op Ellemeet hadden gevestigd
onderhielden Gommert en ik, na een
vluchtige kennismaking jaren eerder in
Amsterdam, regelmatige contacten. Per
telefoon - ik was tenslotte ook eens
journalist geweest - maar ook schrifte
lijk. En wat was hij óók in zijn particuliere
brieven een voortreffelijke stilist! Ook
daar een „talent van nature", zoals zijn
vriend Verburg hem treffend heeft geka
rakteriseerd. Uit die contacten groeide
een wederzijdse vriendschap, die door
persoonlijke ontmoetingen nog verste
vigd werd. Wij ontmoetten elkaar af en
aan in Middelburg en op Zuid-Beveland,
in Vlissingen en in Veere, later ook wel in
Den Haag, maar, jammer, nooit op
Schouwen.
Hoe vaak heeft hij gezegd of geschre
ven: „zo gauw ik de kans schoon zie ko
men wij jullieopzoeken". In ons hartwis-
ten wij, geloof ik, allebei wel dat die kans
zich pas zou voordoen als hij - „over een
paar jaar", „komend jaar" - zijn hoofdre
dactionele taak zou hebben neergelegd.
Door die gravure, waarvan boven sprake
was, zó op te hangen wilde ik hem tonen
dat hij in een niet eerder betreden huis,
paradoxalerwijs, een echte „huisvriend"
was.
De afbeelding van de Vlissingse dokken
blijft daar hangen, dat spreekt, nu ze niet
de haar toegedachte rol van welkomst
groet zal kunnen spelen. Zij is nu een te
ken van herinnering. Herinnering aan
een kostbare, een verrijkende vriend
schap met een begenadigde journalist -
met zijn geestelijke achtergrond zou
Gommert dat bijvoeglijke naamwoord
naar waarde hebben weten te schatten.
Met een man bezield door een harts
tochtelijk verlangen naar waarheid, die
een diepgravende belangstelling had
voorde geschiedenis als een onafgebro
ken proces van verandering, van wor
ding. Eerbied voor het gewordene, voor
de zijns inziens waardevolle bestandde
len van het bestaande ging bij Gommert
de Kok gepaard met een open oog voor
wat aan verandering, aan vernieuwing
toe was.
Hij zou zeker de bekende regels hebben
onderschreven van Bilderdijk:
„Wat verschijne, wat verdwijne,
't Hangt niet aan een los geval.
In 't voorleden ligt het heden,
In het nu, wat worden zal".
Maar Gommert, milder, menselijker, ze
ker ook nederiger dan de „Grote Onge
nietbare", bezat een vermogen dat Bil
derdijk miste: hij kon relativeren.
Twee De Kok kenmerkende eigenschap
pen vloeiden uit dat vermogen voort. Al
lereerst een gevoel voor humor, alleen
mogelijk bij iemand die de betrekkelijk
heid der dingen onderkent. Die dienten
gevolge, hoe serieus hij ook mag zijn
waar dat pas geeft, nooit op een verve
lende manier dóód-ernstig is. Die oog
heeft voor de komische kant van wat er
om hem heen gebeurt en bij machte is
ook met zich zelf nu en dan een loopje te
nemen. Anekdotes speelden bij hem in
wat hij schreef en vooral in wat hij vertel
de een grote rol. „Guitig", dat was het
woord dat zich aan je opdrong", zo zei
mij dezer dagen een jongere generatie
genootvan Gommert, een historicus van
professie, die pas in zijn Haagse tijd met
hem in aanraking was gekomen.
Tenminste even belangrijk was, dat De
Kok óók afstand kon nemen van eigen
inzichten, er de betrekkelijkheid van kon
inzien, en daardoor in staat was in de op
vattingen van anderen, met wie hij soms
diepgaand van mening verschilde,
waarheidselementen te waarderen. Hij
wilde met een nooit aflatende inspan
ning „begrijpen", maar mocht al het
„tout comprendre" zijn verlangen zijn, er
was geen sprake van dat voor hem daar
uit ook het „alles door de vingers zien"
zou volgen. Allerminst, er waren bij hem
overtuigingen, om er maar één te noe
men zijn geloof in de waarde van de de-
mokratie als beginsel, waaraan hij niet
liet wrikken. Daarin was hij principieel.
Het is mede, misschien wel in de eerste
plaats daarom, dat hij sporen nalaat niet
enkel in de slik, maar bovenal in het hart
en de geest van wie het voorrecht had
den tot zijn vrienden te behoren. Zó zal ik
aan Gommert de Kok blijven denken als
een Zeeuw in wie geen bedrog was, als
een beginselvaste relativist, als een jour
nalist in de allerbeste zin van dat woord.