VÓÓR ALLES JOURNALIST Jaap Teve Waar hij zich ook mee bezig hield - en dat was heel veel de krant kwam bij hem altijd op de eerste plaats. Niets mocht hem ontgaan, zijn krant diende al het nieuws dat Zeeland opleverde te hebben. Als hij iets miste had hij een slechte dag. Als hem nieuws werd ont houden waarvan hij wist dat het er was rustte hij niet voordat hij het toch kon brengen. Hij stelde zeer hoge eisen aan zichzelf: de journalist in hem moest vierentwintig uur wakker blijven. Van zijn medewer kers, zijn collega's, verwachtte hij de zelfde inzet. Als zij dat niet konden op brengen was hij een moeilijke baas. Mo gelijk vergat hij daarbij wel eens dat niet iedereen over zo'n groot uithoudings vermogen en over zulke bijzondere ta lenten beschikte als hij. In zijn lof was hij karig. Maar hij wist al na korte tijd of een nieuwe medewerker „het" had, net als hij verslingerd was of zou worden aan de krant. Tien jaar lang, van 1 947 tot 1 957, heb ik mij collega van Gommert de Kok mogen noemen. Hij werkte voor de PZC, ik voor het Zeeuwsch Dagblad. Het waren sterk concurrerende kranten. Gommert en ik zouden dus ook concurrenten moeten zijn geweest. Dat was niet zo; wij waren collega's. De concurrentie lag op hetter- rein van de jacht naar primeurs, vooral in de tijd na de watersnood van 1 953 een zeer spannende sport. Wij wisten haar fijn van elkaar waar de ander mee bezig was, maar daar werd nooit over gepraat. De successen lagen redelijk gespreid: soms „verloor" Gommert, dan ik. Ik zal zijn sportiviteit niet vergeten: als ik de primeur had belde hij soms, om te felici teren, daaraan toevoegend dat die pri meur natuurlijk voor zijn krant bestemd was geweest. Toen ik Gommert eind 1 956 meedeelde bij De Rotterdammer te gaan werken vond hij het onbegrijpelijk (en stom) dat ze mij lieten gaan. Toen ik opmerkte dat dit voor hem alleen maar positief was (er vertrok tenslotte een primeurjager) ont kende hij dat: het risico het dan maar rustiger aan te doen was levensgroot aanwezig. Natuurlijk wist ik toen al uit eigen aanschouwen dat in De Koks woordenboek het woord „rustig" ont brak. Er is daarna, op afstand, een band van vriendschap en collegialiteit gebleven. Er waren langetelefoongesprekken over „het vak", over de gang van zaken bij on ze kranten, over de aanpak van allerlei dingen, over de ethische kanten van de journalistiek. En in de vakanties, in Zee land doorgebracht, moest er veel tijd worden vrij gemaakt om bij te praten. De vriendschap is gebleven toen Gom mert in 1 966 te maken kreeg met een collega die provinciaal voorlichter was geworden. Of dat voor hem wennen was? Ik denk het niet: De Kok was zeer reëel in die dingen. Er was een weder zijds vertrouwen, een openheid met res pect voor eikaars specifieke verant woordelijkheden. Het is maar een enkele keer voorgekomen dat Gommert uit drukkelijk zei dat de hoofdredacteur van de PZC iets wenste te weten van het hoofd van de provinciale voorlichting. Het zijn wat persoonlijke herinneringen die met vele andere zouden kunnen wor den uitgebreid. Zeer velen in Zeeland en daarbuiten zullen ook die herinneringen hebben aan deze journalist, deze krante man, onafhankelijk en integer, op een unieke wijze betrokken bij het wel en wee van de Zeeuwse gemeenschap, met zijn pen leiding gevend aan deontwikke- lingen, solidair en kritisch ten opzichte van degenen die het beleid formuleer den. Helaas zijn hem niet de tijd en de gelegenheid gegund geworden met de door hem voorgenomen publikaties de inwoners van dit gewest nog vele dien sten meer te bewijzen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1986 | | pagina 28