eduwaert adriaensz booms, 1599-1625 57 verleden. Frans Antoon Algoet was ge boren in Belle, verliet begin 1566 zijn klooster te Yperen en hitste op welspre kende wijze zijn toehoorders op tot de beeldenstorm. Een godsdienst-fanaat. Een der eerste beeldenstormers, die misschien later wat getemperd werd in het nieuwe geloof. Na zijn dood kwam er in Duiveland voor korte tijd een andere voorganger die weer snel naar elders vertrok. Wellicht dat Adriaen Sebas- tiaensz, Franciscus Algoet in Norwich had horen spreken. Misschien was het Algoet, die zijn medevluchteling op merkzaam heeft gemaakt op die ge meente in Duiveland. Beiden gevlucht naar de directe omgeving van Londen, beiden aangekomen en gewerkt te Nor wich, beiden tenslotte stervend op Dui veland. Een verloren eiland tussen de Zeeuwse eilanden, ver van het inmiddels afgesloten land van Vlaanderen. Hoewel men in hetZeeuwse blij was met de komst van die eerste voorgangers, was hun opleiding toch een voortduren de bron van zorg: soms gedreven voor gangers, die zonder enig examen de nieuwe leer moesten brengen aan hun mede-uitgeweken landgenoten of - wat erger was - later bij hun terugkeer uit de wijkplaatsen aan de volgelingen van de nieuwe leer in eigen land. Van georden de studie's en examens was bij die eer ste voorgangers vaak geen sprake. Vaak waren het priesters en monniken uit hun kloosters weggelopen, die de nieuwe leer naar eigen inzicht en eigen goed dunken predikten en vooral in het Zeeuwse te weinig begrip hadden voor de nieuwe leer zoals die in de Dordtse en Leicesterse ordening was begrepen. Adriaen Sebastiaensz Booms, de predi kant te Nieuwerkerk, zou direct na de bedijking van het eiland Noord beveland de eerste gastpredikant zijn in Colijns- plaat. Misschien dat op deze wijze de classis van Schouwen het nieuwe eiland onder haar invloedssfeertrachttete krij gen, hetgeen toch niet gelukt want in 1 602 wordt het eiland onder de classis van Walcheren gebracht als zijnde „On der BeWesterschelt". Iemand, niet de eerste voorganger van Colijnsplaat, heeft in de linkerbovenhoek van de eer ste pagina van de eerste Acta van de ker- keraad van Colijnsplaat het volgende geschreven: „De eerste predicatie is op dit eylant gedaen, den 23 Meye anno 1 599 int heeren huys aldoen staende buiten den dijck ende is gedaen door Mr Adriaen Bastiaensz. predicant te ....kerke in Duyvelant". Direct daarop werd Adriaen Sebas tiaensz' zoon Eduwaert op 7 Juni 1599 „na gedaene propositie ende examen binnen Zirczee bij de gecommitteerde des classis van Schouwen totten kerc- kendienst van Noortbeverlant toegela ten". De eerste predikant was er, nu het kerk gebouw. Die eerste kerk van Colijnsplaat heeft nog enkele jaren op zich laten wachten. Dat was niet ongewoon, in Cats hebben zij immers meer dan vijftig jaar op de eerste kerk moeten wachten. Nog enige tijd kerkte men in het Heerenhuis, maar eind 1 607 is er toch al sprake van een kerk en een toren. Een schrijven van 5 december 1 607 zegt het volgende: „Ge- sien't advys van commes-sarissen ter verpachtinge tot Colijnsplate Is ver- staen, dat de 5 schellingen op de tonne bier ende de 20 schellingen op 't ox- hoofd wijn tot betaaling en aflegging van sekere 200 pont Vlaems met den in terest... tot 't maaken van Zeekere re doute, mitsgaaders den tooren en nieu we kerk zullen werden gecontenueert voor drie jaeren". Maar die eerste kerk blijkt al gauw te klein te zijn. Op 3 juni 1612 ontvangen de broeders van de classis van Walcheren een brief uit de ambachtsheerlijkheid van Noord Beve land, die ondertekend was door voor ganger Eduaerd Booms, schoolmeester Boudewijn de Bonte en boer en ouder ling PieterCoenen van Driel, waarin men om geld vraagt van de classis als ook van de ambachtsheer, de prins van Oranje, om de kerk te kunnen vergroten: „Als de kercke bij haer gebruyckt wert veel te cleene valt. Soo dat veele luyden dijck- mael moeten wederom keren (twelck verdrietelijck valt)". Of men al direct in staat was die eerste kerk te vergroten, weten wij niet, maar zeker is dat rond het jaar 1 61 5 de kerk aanmerkelijk werd uit gebreid. Rentmeester Jaspaer van Clootwijck heeft vanuit Breda venomen, dat prins Maurits op 1 3 november 1617 besloten heeft de voorganger te Colijns plaat het gebruik van twee erven achter het kerkhof voor niet te gunnen op voor waarde dat hij er zelf woont en tot we- der-opzegging toe. Hij hoeft geen belas ting over het huis te betalen: „exemptie ende vrijdom van de chijnse ten regarde van de twee erven, bij hem betimmert". Aan de andere zijde van de pagina ver haalt de rentmeester dat in opdracht van Zijne Vorstelijke Genade op 23 septem ber 1618 te 's Gravenhage bepaald is, dat de helft van de inkomsten van de godsakker besteed moet worden aan de bouw van de kerk van Colijnsplaat. Bo vendien vermeldt Jaspaer van Cloot wijck dat 1 620 het „V e.VI e jaer (is) van- de vergunninghe van de helft van de voors. Goidtsacker, volgens de voorsz. ordonnantie, daer van copie is geexhi- beert op de rekeninged'anno 1 617 folio 78". Deze laatste verbouw en uitbreiding van de kerk moet dus rond het jaar 1615 zijn gereed gekomen. Karige betaling Alle tekenen wijzen er op dat, evenmin als de schoolmeesters, de voorgangers uit de inkomsten van hun ambt een gezin konden onderhouden. Eduwaert Booms was weliswaar vrijgesteld om de chijns over zijn grond te betalen, maar dat zal zeker niet voldoende zijn geweest. Op de provinciale synode van Tholen in het jaar 1 602 was al eerder de vrees uit-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1986 | | pagina 23