eduwaert adriaensz booms, 1599-1625
60
beelden de ware weg naar de hemel te
wijzen. De gereformeerde weg, de smal
le weg.
Als men die geleerde disputen gehou
den heeft op de dijk tussen Veere en Ar-
nemuiden, waarom zou men dan ook
niet zoiets organiseren in een kamer van
een doopsgezinde boer, die zijn boerde
rij ter beschikking wil stellen, of in de wei
daarnaast? Herinnering aan een Menno-
nitische en Calvinistische traditie.
Eduwaert Adriaensz Booms nam het ini
tiatief.
Hij had hiertoe een afspraak gemaakt
met de Mennonieten Dierickvan Eckeen
Frans de Bleecker of Frans de Knuyt, die
bisschop was van de Mennonieten in
Zierikzee. De grote invloed van de kerk
van Schouwen op het denken van de
voorganger op Noord-Beveland, wordt
nu nog eens bewezen. Uit zijn Schouwse
tijd kende Booms die vermaners. Hij wist
uit ervaring hoe die dopers meesters wa
ren op het stuk van diepzinnige dialo
gen. Daarom had hij zijn oud-collega's
van Duiveland, Hendricus Brandt, voor
ganger te Zierikzee en Antonius Lauren-
tius Stamperius, minister te Dreischor,
uitgenodigd. Brandt en Stamperius, be
kende namen onder de Zeeuwse voor
gangers en goede vrienden van zijn
overleden vader. Het was een heel ge
zelschap en van dat gezelschap was
Henricus Brandt Willemsz misschien de
geleerdste, maarzeker de meest zelfver
zekerde.
Het gesprek vond plaats buiten het ei
genlijke dorp in een kamer van een boer
derij, waar een vergadering belegd was
door de dopers en waar veel toehoor
ders naar toe gestroomd waren met de
wetenschap dat er een soort intellectu
ele krachtmeting zou plaats hebben en
zeker ook omdat de belangstelling voor
de doperse leer in het Noord-Beveland
van die dagen nog steeds groot was.
Dierick van Ecke, de vermaner der Men
nonieten hield een sermoen van drie uur
over de zaligheden naar aanleiding van
Matth. 5:1. Men had in die dagen de tijd
voor zulke godsdienstoefeningen en in
ieder geval de belangstelling en de lust,
want het zou allemaal nog wel langer
gaan duren. Hendricus Brandt had zich
kennelijk tijdens dit sermoen gruwelijk
zitten ergeren, want nauwelijks was Die
rick uitgesproken of hij stond op en
vroeg de aanwezigen nog even te wach
ten, want hij had iets te zeggen. Toen
ving hij aan de aanwezigen te wijzen op
de „grauwelicke wijze" waarop de do
pers het arm en ellendig volk trachtten te
verleiden en op de gruwelijke en laster
lijke taal van Dierickvan Ecke. Misschien
dat hij zich op tijd herinnerde dat het om
een geleerd dispuut ging, want Hendri
cus verklaarde, dat hij verder van directe
kritiek wilde afzien, omdat zijn jonge
collega Booms met de Mennonieten had
afgesproken dat men een twistgesprek
zou hebben over het wezen van God.
Eduaerdus nam het woord en vroeg de
aanwezige dopers hoe zij gestemd wa
ren.
Niet zo best natuurlijk, nadat zij door
Brandt voor zondaars waren uitgekre
ten. Dierick van Ecke vroeg Booms
waarom zij hen toch zo plaagden en sar
den en hen het leven onmogelijk tracht
ten te maken? Zij hadden toch ook van
de Heren Staten de vrijheid gekregen
om in rust en stilte hun godsdienstte be
lijden en Brandt kon het weer niet laten.
Hij wist van geen vrijheid en hij wist
evenmin van kwellingen tegenover de
dopers. Er kwam ruzie. Van Ecke sarde
terug. Of Brandt zijn handen niet vol had
aan zijn eigen Zierikzeese gemeente,
waar allerlei ontuig rond liep en allerlei
zonden werden gepleegd. Brandt ant
woordde hierop dat alle zondaars, on
geacht wie, zouden worden gestraft en
dat het bij de doopsgezinden ook niet al
les was.
De vrees voor de dopers
Wellicht dat de vrees voor de dopers
juist haar wortel vond in die puriteinse
levensopvatting van de Schouwse clas
sis; het waren de echte dopers, die door
hun nauwkeurige, godsvruchtige en ge
weldloze levenswandel herhaaldelijk de
aandacht trokken van andere groeperin
gen. De doopsgezinden waren al gemo
tiveerd genoeg, daarvan getuigen hun
martelaars-boeken. De gereformeerde
kerk had echter van doen met die onwil
lige en grauwe volksmassa uit de Spaan
se en Roomse tijden, die met alle macht
bekeerd moest worden. Het enige, wat
men zou kunnen zeggen was, dat sedert
de geloofsvervolgingen vanaf de eerste
helft van de zestiende eeuw de gerefor
meerden zo vaak met de Mennonieten
op een hoop waren gegooid, dat men
met man en macht moest proberen het
odium van een vermeend sectarisme van
zich af te schudden.
Eduaerdus zag zijn mooi initiatief in ge
vaar en wees de aanwezigen er op dat
men niet bijeen was om ruzie te maken,
doch om te discusiëren over het wezen
van God.
Men ging accoord. „Sij hebben sich la
ten verwillighen ende zijn alle ghelijck
uyt de kamer gegaen op het vlacke velt,
op dat een yeghelick van de toehoorders
te bequaemelicker mochten hooren 't
gene aen beyde zijden soude voorgestelt
worden". Met zijn allen de koudevan die
novemberdag in. Men was het er over
eens: er was maar een God en drie per
sonen. Maar Frans de Knuyt was wel van
mening dat het wezen van die drie per
sonen telkens een andere was. En of de
gekruisigde en gestorven Christus ook
nog God was. En men was het helemaal
niet eens over de inhoud van het woord
„wezen". Misschien waren er wel twee
goden, een veranderlijke en een onver
anderlijke.
Eduwaert liet al lang niets meer van zich
horen. Het was Hendricus Brandt die
steeds het woord voerde. En hij zei dat
de dopers maar eens een plaats in de bij
bel moesten aanwijzen waar stond dat
het woord in vlees veranderd was, want
zo merkte de spitsvondige Brandt op,
dan zouden er echt twee goden zijn en
dat is blasphemie. Maar die gedreven
heid tot bekering begon de omstaanders
kennelijk de keel uit te hangen en een
van hen merkte op dat zij al dertig jaar
lang gehoord hadden dat er een God
was en dat Brandt verloren moeite deed
met alsmaarte proberen hen van hun ei
gen geloof af te brengen: „dat sij ghe-
noegh verseeckert waren van haere lee-
re ende dat men verlooren moeyte soude
doen om haer yet anders wijs te maken".
Maar Brandt zou en moest winnen, hij
was niet gekomen voor de overtuigde
Mennonieten, maar voor de groep aar
zelenden: „ende dat nu een yeghelijck
genoegh sagh dat sij overtuyght waren".
Het is eigenlijk een strijd, die tot in onze
dagen gestreden wordt. De doperse
voorgangers moesten niets hebben van
de orthodoxe en statische opvattingen
der gereformeerden omtrent de Chris-
tusleer, de drievuldigheid en de wezens
gelijkheid van Vader en Zoon. Meer spi
ritualistisch denkend dan hun orthodoxe