eduwaert adriaensz booms, 1599-1625
61
tegenstanders verzuchtten zij: „Van
dinghen die men niet en verstaet dat
men daervan niet en handelen en can".
Maar Brandt kon er niet genoeg van krij
gen en vroeg of er nog andere zaken te
behandelen waren. Doch de toehoor
ders merkten op dat het te lang duurde
en dat het te koud was op het open veld.
Brandt hield toen een korte samenvat
ting, die waarschijnlijk door de leerlin
gen Elia de Monier en Abraham naarstig
werd opgeschreven en de dopers mur-
mereerden dat zij geen gelegenheid kre
gen zo'n samenvatting mede te ver
woorden. Brandt zegde hen toe dat zij,
wat hem betrof, dat mochten doen „en-
de ghingh even-wel voort".
Men moet zich de zaken voorstellen. No
vember 1 606. De maand die in Zeeland
gekenmerkt is door zware, prachtige
luchten, door koude windstoten en re
genbuien. Men stond er met zijn allen in
de open lucht, in een wei, misschien be
schermd door wat struikgewas.
De vraag van een der dopers in het begin
van het dispuut, waarom zij zo gekweld
werden, had wel degelijk zin. In de voor
afgaande tientallen van jaren was hen
het leven behoorlijk zuur gemaakt. Eerst
door lijfelijke straffen, later - na per
soonlijk ingrijpen van de prins van Oran
je - waren die kwellingen wat verzacht.
Men eiste zaken van de wederdopers,
waarvan men tevoren wist dat men die
eenvoudig niet kon eisen. Men eist dat
zij de eed van trouw af zullen leggen in
de handen van de magistraat, zoals dat
van alle burgers en poorters geëist werd.
Men eist, dat zij, net als alle anderen, wa
pens zullen dragen om stad en land te
verdedigen tegen de gemeenschappelij
ke vijand. Maar men wist ook dat het
afleggen van de eed en het dragen van
wapenen gruweldaden waren in de ogen
van die geweldlozen. Men vroeg opzet
telijk dingen die voor de gelovige dopers
niet waren toegestaan en strafte hen
vervolgens met winkelsluiting en andere
maatregelen. Dat die winkelsluiting zo
vaak genoemd wordt wijst er op, dat
men vooral onder de Mennonieten rela
tief vele neringdoenden aantrof; het lot
van alle minderheden. Het zit de meer
vrijdenkende magistraat van de Zeeuw
se gewesten niet lekker dat de voorgan
gers van de gereformeerde leer zo hard-
nekking de dopersen blijven achtervol
gen. En aangezien de staat in Zeeland
boven de kerk staat en de voedsterheer
is van die kerk, moeten de voorgangers
wel intomen en besluiten zij de „weder-
doperij" door bidden, vrome overpein
zingen en door discussies uit te bannen.
De invloed van die overheid kunnen we
ook afleiden uit het feit, dat de Menno
nieten van Colijnsplaat in 1621 aan de
Staten een verzoek richten om gevrij
waard te worden van de dienst van de
landwacht. De Staten schrijven daarop
aan schout en schepenen van Colijns
plaat, dat men hen vrij dient te stellen:
„om onder een reedelijke taxatie gelibe-
reert te zijn van het waarneemen der
Landwachten, en daarin met discretie te
handelen".
In ieder geval moet het boven aange
haalde dispuut tussen vertegenwoordi
gers van de Mennonieten en van de Cal
vinisten in de ogen van de classis van
Walcheren een bijzonder hoogstaand
gesprek zijn geweest. Op last van die
classis werden de verhandelingen in
1 609 gedrukt en later verscheen erzelfs
nog een herdruk te Dordrecht in het jaar
1 646 bij Francois Boels, boek-verkoper,
wonende bij het stadhuis, in de „Witte
Duif". Ofschoon door de classis belang
rijk genoeg geacht om te worden ge
drukt en herdrukt, werpt naar mijn me
ning bovenstaand dispuut, dat vaak
meer weg had van een ordinaire scheld
partij, een onthutsend licht op het primi
tieve van die eerste jaren van het be
staan van het eiland.
Voor zover de studie en geleerdheid van
voorganger Eduwaerd Booms. Een theo
logisch optreden naar buiten, dat welis
waar door hem werd geinitieerd, doch
dat zijn voedingsbodem vond in zijn
onorthodoxe scholing in Engeland en
Schouwen en dat gedragen werd door
zijn vader's vriend Hendricus Willemsz
Brandt.
Maar theologische disputen en de prac-
tische zaken van alle dag zijn twee ver
schillende dingen. Die theologische dis
puten - hoe schijnbaar geleerd ook -
werden gedragen door gelijkgezinden
met op de achtergrond de machtige arm
van de voedsterheer der gereformeerde
kerk, de overheid. Iets anders wordt het
beeld over voorganger Booms, als we
hem, teruggeworpen op eigen kracht,
bezig zien met de dagelijkse handel en
wandel op Noord-Beveland.
Jan Heyse