„walcher, dat ei' nog altoos een min land geweest"
105
Marie Hugense aan het bonen inleggen bij Jaap Willemse die de „kuutjes" kapt. Tot in mei kon je in de och
tenduren nog flink kou lijden bij dit werk. Na 1918 verdiende je er een gulden per dag mee. Arbeider Jaap Wil
lemse uit Aagtekerke beheerste de kunst om „links" te kappen.
was het gebrek aan vrije tijd - als het
ware een stuk 19e-eeuwse werkelijk
heid die tot in de jaren 1 930, '40 en '50
voortduurde. Van de vroege ochtend tot
de late avond was elk gezinslid in touw
om het gezinsinkomen aan te vullen:
men bewerkte het „aardappelland" of
het pachtland, sneed eten voor de geit
en de konijnen, mestte het varken, kapte
of sprokkelde hout voor brandstof, raap
te aren, verlas bonen en „zetgraan",
zocht eende-eieren of zette strikken
voor een extra hapje vlees. En dat alles
na een dag vermoeiende arbeid voor de
werkgever. Om het met een ex-landar-
beider te zeggen: je had geen tijd om
„iets aan je leven te hebben".
Was deze situatie nu specifiek voor Wal
cheren? Nee, heel Zuidwest-Nederland
toonde wat armoede en weerloosheid
van de landarbeiders betreft een verge
lijkbare situatie. Toch was Walcheren
anders, het liep als het ware achter bij de
andere delen van Zeeland. Zo meldt de
regeringsenquête van 1 906 dat men op
Noord- en Zuid-Beveland van maart tot
in de herfst om respectievelijk halfzeven
en half zes ophield met werken - op
Walcheren was men pas van zonsonder
gang overgestapt op half negen of acht
uur - terwijl men op Zuid-Beveland ook
nog een half uur later begon dan op Wal
cheren en men op Noord-Beveland een
half uur langer schaftte tussen de mid
dag. Ook in Zeeuwsch-Vlaanderen
werkte men korter, maar onder de arbei
ders was het bekend dat men daar „fél
ler" werkte: „Hier ging dat rustiger, maar
gestaag." Een en ander had te maken
met het in de provincie bekende conser
vatisme van de Walcherse boeren, dat
over het algemeen ten ongunste van de
arbeiders uitwerkte: „Walcher, dat ei'
nog altoos een min land geweest" ver
trouwde een hoogbejaarde arbeider me
toe. De lonen waren altijd lager dan die
op Zuid-Beveland en in Zeeuwsch-
Vlaanderen, maar de riskante deelbouw
van de „juunmannetjes" zoals die op
Noord-Beveland gepractiseerd werd,
kwam er niet voor.
Ook lijkt het hoogkapitalisme - want zo
kun je de situatie wel noemen - op Wal
cheren een wat meer „verhuld" bestaan
gevoerd te hebben. Tussen de grote
boeren en arbeiders in had je altijd nog
de omvangrijke categorie kleine boer
tjes. Van stakingen - zoals te Kats en te
Nieuwvliet - of een dreigende staking -
zoals op het Westen van Zuid-Beveland
in 1 925 - was nooit sprake. Het woord
kende men nauwelijks. Het moest op
Walcheren al heel erg worden eer men
tot daden overging. Dat gebeurde pas in
de winter van 1 932 op'33 - de nooit op
geloste brandstichtingen te Oostkapeiie
- en dan betrof het een kortstondige
woede-uitbarsting van een getergde,
maar machteloze bevolkingsgroep.
De specifieke Walcherse mentaliteit be
lette tegelijkertijd de boeren om recht
streeks voor hun oud-liberale ideeën uit
te komen, èn de arbeiders om ook maar
enige vorm van opstandigheid te laten
blijken. Op Walcheren wenste men -
nog meer dan op de andere eilanden -
elkaar niet te kwetsen. Althans, niet met
woorden te kwetsen
Aan de hand van de weeklonen zal ik nu
proberen om de positie van de Walcher
se landarbeider door de tijd heen, wat
meer gestalte te geven. In de periode
1853-1873 verzuimden de boeren
werkgevers hun arbeiders van de geste
gen opbrengsten mede te delen1).
Waarschijnlijk zijn de weeklonen om die
reden tijdens de grote landbouwcrisis
(1873-1 895) minder sterk gedaald dan
elders. Over die periode is echter nog
weinig bekend. Lonen van f 3,60 moeten
voorgekomen zijn2). Winterwerkloos
heid was een bekend verschijnsel.
In detijd rond 1 900 kwam het weekloon
van f 4,50 op f 5,40 - naar landelijke
maatstaven niet zo veel, maar voor de
arbeiders een hele verademing. De vol
gende stap was een dagloon van f
(f 6,- in de week) dat per dorp op ver
schillende tijdstippen bereikt werd
(1912-1917). Omdat in tegenstelling
tot andere vergelijkbare landbouwstre
ken agitatie van zich - tijdelijk of duur
zaam - verenigende landarbeiders ach
terwege bleef, begonnen de Zeeuwse lo
nen nu definitief achter te lopen bij die in
Friesland en Groningen. In de periode
1915-1919 gold voor de Walcherse
landarbeider - naast het voordeel dat de
plattelander in een tijd van voedsel
schaarste altijd heeft - als oorzaak van
een aanhoudende en zelfs verergerende
armoede het egoisme van de meerder
heid van de boeren. Zij weigerden name-