de stoelendans om de wethouderszetels
133
plaatselijke partij werd verbroken (in drie
gemeenten) en doordat in evenzoveel
gevallen een coalitie met de VVD ter ziele
ging. De winst voor de PvdA kwam vooral
door de werkelijk gigantische toename
van het aantal PvdA-VVD-colleges in
Zeeland. In 1982 kende alleen de ge
meente Brouwershaven zo'n coalitie, nu
ook Aardenburg, Kortgene, Midden-
schouwen, Sluis en Vlissingen. Zonder
uitzondering betekende het tot stand
komen van een PvdA-VVD-college dat
het CDA een wethouder verloor.
De partijpolitieke verhoudingen in de
gemeenten zijn nog steeds totaal anders
dan die in politiek Den Haag. Dat beeld
is in 1986 alleen maar versterkt. De
Haagse regeringscombinatie CDA-VVD
kwam „ten val" in drie gemeenten, waar
dat, gezien de getalsmatige verhoudin
gen in de raad, niet persé noodzakelijk
was geweest. Toch stapte men in Kapel-
Ie over op een CDA-PvdA-combinatie en
ging, zoals gezegd, zowel in Midden-
schouwen als in Sluis de VVD met de
PvdA in zee. Het meest opvallend is ech
ter dat ook in Zeeland het verschijnsel
PvdA-VVD-college zo sterk aan popula
riteit gewonnen heeft. Het wordt wel ge
zien als het begin van een partijpolitieke
vernieuwing, die vanaf de basis kan
doorgroeien naar het landelijke niveau.
De toekomst zal het uitwijzen, maar, hoe
het ook zij, de PvdA is in Zeeland anno
1986 een kennelijk zeer aantrekkelijke
coalitiepartner geworden, zowel voor
het CDA als voor de VVD. Wat dat betreft
lijkt de PvdA de centrale positie van het
CDA te hebben overgenomen.
3. Afspiegeling of meerderheid?
Meermalen is in de discussies over de
collegevorming naar voren gebracht dat
de PvdA haar positie in de gemeentelijke
politiek vooral zou hebben versterkt
dankzij de zogenaamde „meerderheids
strategie", een vorm van politiek bedrij
ven die terugvoert naar de vaak felle
debatten over het Nederlandse politieke
systeem in de tweede helft van de jaren
'60. Binnen politieke vernieuwingsbe
wegingen, zoals D66, PPR en Nieuw
Links, leefde een grote afkeer van de
voor de Nederlandse verhoudingen zo
kenmerkende „pacificatiepolitiek": een
democratie waarin het sluiten van com
promissen centraal stond; een erfenis
van de „verzuiling", die door de politieke
wetenschapper dr. Arend Lijphart op
overtuigende wijze is beschreven. Om
dat in het verzuilde Nederland geen en
kele maatschappelijke, dan wel politieke
groepering over een absolute meerder
heidspositie beschikte, was, zo stelde
hij, de traditie ontstaan van „een over
koepelende samenwerking tussen de
leiders van de verzuilde bevolkingsgroe
pen"2). Het geheim van de pacificatie
was dat de traditionele verdeeldheid kon
worden omgezet in een duurzame stabi
liteit door de hantering van een aantal
ongeschreven „spelregels", zoals depo
litisering, verdraagzaamheid, geheim
houding en evenredigheid.
Met name het evenredigheidsprincipe
was een veel gehanteerd beginsel in de
Nederlandse politiek. Financiële midde
len (zoals subsidies) en personele ver
tegenwoordigingen (burgemeestersbe
noemingen bijvoorbeeld) werden ver
deeld volgens objectieve criteria, op een
zodanige manier dat alle groeperingen
in een evenredige mate aan hun trekken
kwamen. Het mooiste voorbeeld is wel
licht het Nederlandse omroepsysteem,
waarin elk van de zuilen een even be
langrijke positie innam: de katholieke
KRO, de protestants-christelijke NCRV,
de sociaal-democratische VARA en de
„liberale" AVRO; ze kregen bijvoorbeeld
allemaal evenveel zendtijd.
Ook in de gemeentepolitiek werd het
evenredigheidsprincipe met succes toe
gepast. Het college van b en w, zo was de
heersende gedachte, moest een zo ge
trouw mogelijke „afspiegeling" zijn van
de verhoudingen in de gemeenteraad.
Wethouderszetels werden zo bijna re
kenkundig verdeeld.
De kritiek van de politieke vernieuwers
richtte zich ook op deze „afspiegelings
colleges". Evenals in de landelijke poli
tiek zagen ze op gemeentelijk niveau
weinig betrokkenheid, zelfs passiviteit
van de bevolking, vage besluitvormings
processen en onduidelijke compromis
sen. Als alternatief stelden ze zich voor
dat het evenredigheidsprincipe zou wij
ken voor het „meerderheidsbeginsel". In
plaats van een zo breed mogelijke sa
menwerking moest voortaan worden ge
streefd naar een hechte coalitie van en
kele partijen, die op basis van een even
tueel krappe meerderheid met een dui
delijk beleidsprogramma zou opereren.
De totstandkoming van een zogeheten
„programcollege" zou betekenen dat er
tegenover een „regeringscoalitie" een
„oppositie" zou ontstaan, waarmee ge
discussieerd kon worden over het beleid,
met als beoogd gevolg meer inhoudelij
ke debatten in de raad, politieke duide
lijkheid en een verlevendiging van de
verkiezingsstrijd.
Wat is er van dit alles terug te vinden in
de gemeentelijke politiek van 1986? In
ieder geval iets: tegenwoordig werken
bijna alle colleges van b en w op basis
van beleidsprogramma's en dat zou kun
nen betekenen dat ze vrijwel allemaal
kunnen worden aangeduid als „pro
gramcolleges". Maar dat wil niet zeggen
dat het niet ook afspiegelingscolleges
kunnen zijn. Immers, beleidsprogram
ma's kunnen zo worden opgesteld, dat
alle partijen in de raad (of opz'n minst al
le grote) zich erin kunnen herkennen. In
een recent onderzoek komt drs. P. W.
Tops tot de conclusie dat dit de praktijk
is in verreweg de meeste gemeenten. In
1982 ontstonden er volgens hem in
87,5% van de Nederlandse gemeenten
afspiegelingscolleges en is dat aantal
stijgend. In 1970 bijvoorbeeld was er
slechts in 76,7% van de gemeenten
sprake van afspiegeling 3). Zijn conclusie
is duidelijk: Het afspiegelingscollege is
zeer bestendig gebleken. Het alternatief
- om verwarring te voorkomen het best
te omschrijven als „meerderheidscolle
ge" (een college dat werkt op basis van
een meerderheid in de raad, waarbij op
zijn minst één belangrijke partij niet
meedoet) - is niet erg populair gewor
den. De politieke vernieuwers moeten
zich teleurgesteld voelen. Dat geldt ove
rigens niet alleen de politieke ontwikke
lingen op gemeentelijk niveau, maar ook
in het groot. Ondanks een waarneemba
re „ontzuiling" in de Nederlandse sa
menleving, is ook de pacificatiepolitiek -
hierboven weliswaar in de verleden tijd
omschreven - niet verdwenen. Een be
ginsel als dat van de evenredigheid is
nog steeds één van de belangrijkste ver
delingscriteria in de Nederlandse poli
tiek.
Hoe moeten de recente verschuivingen
in de Zeeuwse gemeentepolitiek in dit
licht worden bezien? Het antwoord op
die vraag moet enigszins speculatief
zijn, maar er valt wel iets over te zeggen.
Ook in steeds meer Zeeuwse gemeenten