de stoelendans om de wethouderszetels
134
wordt gewerkt met beleidsprogramma's
en dat is niet zonder betekenis. Zo zal er
bij de collegevorming niet alleen geke
ken worden naar de getalsmatige ver
houdingen in de raad, maar in steeds
sterkere mate ook naar de beleidsideeën
van de diverse partijen. Zoals gezegd
laat dit niet onverlet dat er toch afspie
gelingscolleges tot stand komen. Is dit
ook in Zeeland zo?
Voor de 19 Zeeuwse gemeenten, waar
slechts twee wethouderszetels te verde
len zijn, is die vraag niet zo eenvoudig te
beantwoorden, omdat er altijd drie of
meer partijen in een raad zitten, die dus
onmogelijk allemaal in het college verte
genwoordigd kunnen worden. Meestal
kunnen dan meerdere combinaties een
zo getrouw mogelijke afspiegeling zijn.
In gemeenten als Middenschouwen en
Westkapelle bijvoorbeeld, waar CDA,
PvdA en VVD in een verhouding van
2-2-2 in de raad vertegenwoordigd zijn,
kunnen alle drie de combinaties CDA-
PvdA, CDA-VVD en PvdA-VVD de best
haalbare afspiegeling genoemd worden.
Wie zal het uitmaken? Plaatselijke
politici kunnen er soms eindeloos over
bakkeleien, waarom nu juist die ene
combinatie de meest getrouwe afspie
geling is, maar wanneer een CDA'er
vindt dat in een PvdA-VVD-college ten
onrechte een belangrijke confessionele
stroming onvertegenwoordigd is, kun
nen PvdA en VVD met evenveel recht van
spreken stellen dat in een college met
het CDA de links-rechts-verhoudingen
onvoldoende tot uitdrukking komen. In
Westkapelle koos men opnieuw voor een
CDA-PvdA-college, in Middenschouwen
was er zo'n samenwerking, maar werd
die, zonder verschuivingen in de raads-
zetels, omgezet in een PvdA-VVD-com-
binatie. Beide zijn - het beperkte aantal
van twee wethouders in acht genomen -
in gelijke mate afspiegelingscolleges en
datzelfde kan gezegd worden van de
meeste andere colleges in de „tweewet-
houdersgemeenten". Bijna alle combi
naties die in 1986 tot stand kwamen,
konden óf op evenveel steun rekenen als
andere mogelijkheden, óf op meer. Er
zijn twee duidelijke uitzonderingen: in
Kortgene zou een CDA-PvdA-coalitie op
een bredere basis in de raad kunnen re
kenen dan de verkozen PvdA-VVD-com-
binatie, terwijl in Mariekerke de grootste
partij, de SGP, buiten de wethoudersver
deling bleef.
Van pure „meerderheidsstrategie" is in
de 1 9 gemeenten, waarover nu gespro
ken wordt, dus nauwelijks sprake ge
weest. Wel is er ook hier een tendens in
de richting van collegevorming op basis
van beleidsprogramma's en dus beleids-
overeenstemming tussen partijen. Het is
vooral deze ontwikkeling die tot gevolg
heeft gehad dat met name de PvdA haar
positie wist te versterken. Een verlies
aan afspiegeling kan hierin niet gezien
worden, ook al leidt dit, over het totaal
bezien, wel tot een relatieve onderverte
genwoordiging van een sterk aan de ei
gen identiteit gebonden partij als de
SGP, al of niet in combinatie met RPF en
GPV (zie ook figuur 1Niet altijd, maar
wel vaker dan CDA, PvdA en VVD, bleven
ze buiten de colleges, wanneer dat, ge
zien de raadsverhoudingen, ook anders
had gekund. Voorbeelden daarvan zijn
Arnemuiden, Bruinisse, Domburg en
Mariekerke.
In de zeven Zeeuwse gemeenten, waar
drie wethoudersposten te verdelen zijn,
kwamen zonder uitzondering driepartij-
encolleges tot stand: in Axel, Borsele,
Hulst, Oostburg en Zierikzee CDA-PvdA-
VVD, in Reimerswaal en Tholen CDA-
PvdA-SGP. In de middelgrote gemeen
ten is afspiegeling hèt parool.
Anders ligt dat in drie van de vier grote
gemeenten, waar steeds vier wethou
derszetels beschikbaar zijn. In Terneu-
zen kan het CDA-PvdA-VVD-college met
recht een afspiegeling genoemd wor
den, maar in Goes, Middelburg en Vlis-
singen zijn de wethouders steeds af
komstig uit slechts twee partijen. In
Goes is dat voor het eerst; een CDA-
PvdA-VVD-college moest plaatsmaken
voor een „smallere" CDA-PvdA-coalitie.
Ook in Middelburg kwam de VVD niet
voor een wethouder in aanmerking. Dat
was vier jaar geleden ook zo, maar toch
verdient het Middelburgse CDA-PvdA-
college van 1986 eerder het predikaat
meerderheidscollege dan toen. In 1 982
ging de combinatie nog aan het werk op
basis van een beleidsprogramma, dat
het resultaat was van een open onder
handelingsronde tussen alle partijen, dit
jaar stelden CDA en PvdA hun program
zelf op en werd de rol van de niet in het
college vertegenwoordigde partijen be
perkt tot het indienen van „wensenlijst-
jes". Vlissingen, tenslotte, is het duide
lijkste voorbeeld van een gemeente
waarin bij de collegevorming naar een
meerderheidsoplossing is gezocht. Zo
wel voor de PvdA, die haar wethouders
aantal tot drie kon opvoeren, als voor de
VVD, die tot nog toe geen wethouder
had, was een PvdA-VVD-combinatie
zeer gunstig. De partijen bleken vrij ge
makkelijk tot beleidsovereenstemming
te komen en het CDA, in de raad twee ze
tels groter dan de VVD, had het nakijken.
Als er in Zeeland een trend is in de rich
ting van meerderheidscolleges, dan is
dat in de grote gemeenten.
4. Conclusies
„Ik verwacht dat het besluit dat de raad
vanmiddag neemt niet tot een tweede
ling zal leiden. Er mag geen pseudo-par-
lement komen met regeringsfracties en
een oppositie"4). Met deze woorden, uit
gesproken in de Vlissingse raad op
29 april 1986, gaf burgemeester J. C.
Th. van der Doef aan, dat hij het in zijn
gemeente geformeerde PvdA-VVD-col-
lege niet wenste te beschouwen als een
meerderheidscollege volgens de nor
men van de jaren '60. Zijn opmerkingen
zijn tekenend voor de stand van zaken
rondom de collegevorming anno 1986.
Met name in de grote gemeenten lijkt
het meerderheidscollege in opmars,
maar het aloude afspiegelingscollege
blijkt ook in Zeeland zeer bestendig.
Waarschijnlijk wordt het door de meeste
plaatselijke politici en, wie weet, ook
door de publieke opinie, nog steeds als
de meest werkbare en ook „elegante"
collegevorm gezien.
Een duidelijke trend - en wellicht is dat
dan toch een resultaat van de politise
ringsbeweging van de jaren '60 - is dat
steeds meer colleges van b en w werken
op basis van beleidsprogramma's. Een
consequentie daarvan is dat de periode
van de collegevorming (in 1 982 nog 100
dagen, nu slechts 42) zeer belangrijk is
geworden, zo niet de allerbelangrijkste
fase in de gehele raadsperiode.
In dit proces immers wordtdriftig onder
handeld over de hoofdlijnen van het ge
meentebeleid en wordt de basis gelegd
voor een samenwerking van in principe
vier jaar. Naarmate dit gedetailleerder
gebeurt en de coalities hechter zijn, zul
len raadsleden steeds vaker te maken
krijgen met voldongen feiten en zorgvul-