VLimNGHEHY
waterstaat: de staat van het water
143
treft. In de jaren zeventig van de 16e
eeuw zal Vierling in gedachten terugke
ren naar de plaatsen waarin hij in zijn
jeugd verbleef. Hij ontwerpt dan een
plan om het verdronken oostelijk Zuid-
Beveland terug te winnen. Maar dat is
nog geen eindpunt van zijn werk: in
1 577, een jaar voor zijn dood schrijft hij
een memorie over de hoofden, dat wil
zeggen stroomafleidende werken voor
de kust waarbij hij bijzonder de kust van
de Zuidwatering van Walcheren onder
de loupe neemt. Ook hierin moeten de
dijkgraven het ontgelden als mannen die
platgetrapte paadjes betreden en hun
gezond verstand niet gebruiken. De op
dracht van zijn memorie aan de Prins van
Oranje is niet vrij te pleiten van valse ne
derigheid wanneer hij beweert dat de
prins zijn moeilijke stijl van schrijven
maar vergeten moet. Hij is maar „een
plomp dijckere anders nyet geleert en
hebbene".
Vierling staat op de grens van de mid
deleeuwen en de nieuwe tijd. Hij was
door het humanisme aangeraakt, graag
mag hij een versregel van Cato en Ovi-
dius aanhalen, maar het overweegt bij
hem niet. In sommige van zijn uitspraken
gebruikt hij de taal van de polderjongen.
Scherp zag hij de misstanden en was
voorstander van ingrijpende hervormin
gen in het administratieve. Het Oosten-
rijks-Habsburgse bewind zien we na ca
tastrofes van 1530 en 1570, de Aller
heiligenvloed, centralistische maatrege
len nemen, maar na het afschudden van
het tirannieke bewind van Philips II blijft
ervan het centraal regelen van het pol
derwezen nauwelijks iets over. Dat zal
moeten wachten tot het Bataafse be
wind. Vierling had verder een open oog
voor nieuwe methodes in de water
bouwkunde. Hij zag het nut van het laten
zinken van schepen in dijksgaten, maar
de af lopende voor- en achtersteven had
den dan weer hun bezwaren. Bij de dich
ting van de gaten op Walcheren (1 945)
zijn torpedonetten gebruikt, Vierling
heeft het overvisnetten en zeilen. Hij be
spiedde de staat van het water en was
een tegenstander van het gewelddadig
ingrijpen in het stroomregiem. Hij verge
lijkt de stromen met vurige en ongetem
de paarden, „want de waeteren ende
stroomen willen met sachticheyt ende
met een saecht toomken bereden wesen
Kust van de Zuidwatering van Walcheren ten tijde van Vierling c. 1570 (Verhandeling over de aanleg van hoof
den).
gelijck dese steege paerden die gemee-
nelicken hueren aard volgen willen".
Vierling zag ook de mens achter het be
drijf en was begaan met het lot van de
kleine man, al te vaak slachtoffer van de
hebzucht der groten.
„Niets ter wereld is zachter en zwakker
dan water, maar niets overtreft het in het
breken van wat hard en sterk is", een ci
taat uit de mond van de waterstaatsman
De Graauw, die vandaag afscheid
neemt. Hij spreekt ook over stormvloe
den die vaak's nachts en in het weekein
de komen. Wat te denken overdijkvallen
die eveneens als een dief in de nacht ko
men en Tutein Nolthenius spreekt in dit
verband over het gluiperige van de zee.
i.