over boeken
146
„Ik doe niet meer mee". Tweede deel
van het archief J. C. van Schagen.
Prozateksten, geselecteerd door Berend
Wineke en een fotobiografie. Uitgege
ven bij uitgeverij De Prom, Baarn, 1 986.
Prijs f
Op zaterdag 3 mei 1986 werd in de
Schotse Huizen in Veere het tweede deel
van de reeks „Archief Van Schagen", te
weten de prozabundel en een fotobio
grafie „Ik doe niet meer mee", aan zijn
weduwe aangeboden. Ook de direkteur
van de Zeeuwse Bibliotheek kreeg dit
boek cadeau; zijn recensie ervan is géén
„voor wat hoort wat", maar is op te vat
ten als een hommage aan een schrijver,
die poëtisch proza produceerde.
Als „voorwoord" van „Ik doe niet meer
mee" is de in 1 971 aan de intekenaars
op zijn „Domburgse Cahiers" geschre
ven „afscheidsbrief" met de titel „Voort
gaan in verwondering" opgenomen. Een
titel die verwijst naar Annie Romeins
„Omzien in verwondering", waarin de
sociologe/historika/letterkundige op de
laatste bladzijde van haar autobiografie
het heeft over het woordje „nog" dat met
veel oudere mensen in verband wordt
gebracht: zij kan nog dit, en hij doet nog
dat.
Van Schagen, die als jonge man positie
had gekozen met „Ik ga maar en ben",
komt in 1971 tot „een aanvaarding van
alle ding" en tot „een bevrijding van alle
binding", hetgeen resulteert in het ada
gium: „Ik doe niet meer mee". En sinds
april 1 985 is dat ook letterlijk zo.
Eerst wat associaties:
het was die mei-zaterdag in Veere
prachtig weer. En toen ik wat bladerde in
het boek en Annie Romeins naam zag,
moest ik denken aan haar historische ro
man „Vaderland in de verte", waarin zij
Veere (Ter Veer) beschrijft, de geboor
testad van Maria van Reigersberch, de
vrouw van Hugo de Groot.
Midden op de eerste bladzijde van het
hoofdstuk over Veere staat: „Het was
een warme achtermiddag in de zomer
van 1 595".
Tegelijk met de aanbieding van „Ik doe
niet meer mee" was er in de Schotse
Huizen een tentoonstelling van het werk
van Jan Heyse, de beeldend kunstenaar
die nauw met Van Schagen heeft sa
mengewerkt. En natuurlijk was het daar
door ook één en al Veere wat de klok
sloeg, want zoals Van Schagen over Jan
Heyse schrijft: „Geen ander heeft de
Veerse sfeer zó begrepen, zó uitgespro
ken, géén heeft Veere zó diep gepeild.
Als Veere niet had bestaan, dan had Jan
Heyse het uitgevonden".
Met het citeren van deze zinnen uit het
laatste „verhaal" van de bundel ben ik bij
de eigenlijke boekbespreking gekomen.
De samensteller. Berend Wineke, heeft
het veelal niet gepubliceerde werk van
Van Schagen onder vier „tussenkopjes"
bij elkaar gezocht:
Niet kennen maar bennen, proza van le
vensbeschouwelijke aard,
Brieven zonder adres, dag- en nacht
boekfragmenten,
Verhalen, eindeloos, over zichzelf, ou
ders en voorouders, en
Niet gezocht, maar gevonden, over litera
tuur en beeldende kunst.
Het knappe van Wineke is dat hij, de
chronologie van het proza loslatend,
met een bepaald „trefwoord" twee of
meer proza-stukken bij elkaar zet en op
elkaar laat aansluiten; het trefwoord
„dood" verbindt twee van de ontroe
rendste verhalen van deze bundel: „De
grote zoon" en „Willy's dood", respek-
tievelijk handelend over de dood van zijn
ouders en over de dood van zijn vrouw.
Beide stukken werden tot nu toe niet ge
publiceerd, wat jammer is, want zij stel
len ander - gepubliceerd - werk in de
schaduw.
Met de verzameltitel „Niet kennen maar
bennen" is de levenshouding van Van
Schagen getypeerd. Je zou het ook „niet
weten maar wezen" of „niet leren maar
leven" kunnen noemen, of het nog an
ders uitdrukken al dan niet met binnen
rijm of allitteratie. Hij pleit voor de weg
van het hart, van het leven, van de irra
tionaliteit bóven de weg van het weten,
want „alle weten, alle kennis, is splinte
ring, afsplijting, irrealisatie, dood".
In „Brieven zonder adres" trof me, het al
eerder in hetZeeuwsTijdschrift gepubli
ceerde, stuk over Jacques Bloem. Een
opkijken tegen de erudiete dichter van
het verlangen, een zich klein voelen bij
zijn aristocratische familie, het zegt
J. C. van Schagen met de drukproeven van: Wat dit blijfsel overbleef.