SOUPER van „pastorale" tot „bij marathon" 192 nen. - Herakles op de tweesprong. Den Haag 1974. In deze bundel doorkruisen de parlandostijl en de ironie de mythologi sche en cultuur-historische gegevens. De onmacht wordt weggewerkt in de beleving van de tijd, in het openen van andere dimensies in de tijd. Er treedt een identificatie op met personages over de grens van eeuwen, zoals in het gedicht Op een Kenjah-krijger: „Je had de eerste mens op aarde kunnen zijn,/een versier de mens op zijn uiterste qui-vive./lk zag in jou/wie ik duizenden jaren geleden was,/ikzag in jou wie ik ben." (V.G.438). Ook komt in deze bundel naar voren de acceptatie van de twee-eenheid van Lust en Dood: „Weer liefde, schoonheid en dood./Zouden je ogen dat onvergete lijke/smeltende zuiderlicht hebben,/zou je lichaam zo scherp/tegen de hemel staan getekend/als niet alles laaide van ondergang?" (V.G. 446). - Een liefdeslied. Zandvoort 1974. Een bibliofiele uitgave van de Eliance-Pers, verschenen in een oplage van 100 exemplaren. - Betreffende vogels. Amsterdam 1974. Hierin enkel gedichten die in ver band staan met vogels. Een erg mooi uit gevoerd boekje, mede door de miniatu ren van H. J. Slijper. - 't Zelve anders. Amsterdam 1975. Bijna 30 jaar later doet Warren zijn de buut nog eens over, maar hij voegt nu bij elk oorspronkelijk gedicht een nieuw ge dicht toe van ongeveer dezelfde lengte, bedoeld als terugblik of ironisch-relati- verend commentaar. De linkerbladzij den geven de gedichten uit zijn debuut bundel Pastorale, de rechterbladzijden geven de herschreven gedichten. Naast deze uitgave verscheen er nog een bi bliofiele editie in een oplage van 75 exemplaren. Er wordt met de emoties van vroeger niet afgerekend, want on danks alle veranderingen blijft de herin nering leven. Het is als het ware een cor rectie op de vergankelijkheid als thema in veel van Warrens gedichten waarin het tijdelijke van schoonheid en genot centraal staat. Het slot van het gedicht De geur, waarin hij verklaart hoe een brief van de geliefde, in een boek be waard, naar haar blijft geuren en aldus de herinnering levend houdt, luidt op de linkerbladzijde: „Als iemand ooit na ja ren eens/dit saaie studieboek opslaat/ ruikt hij wellicht een vage geur,/ziet hij opeens een mooi gelaat,/spint hij ro mantische gedachten/door die geur, die geur van jou," (V.G. 514). Op de rechter bladzijde wordt dit: „De lekker geurende brieven van vroeger/zijn overigens al lang reukloos,/om van het studieboek waarin ze lagen/(welk?) maarte zwijgen. En schrik nu niet:/het meest waarschijn lijk komt alles,/deze brief incluis, in het Letterkundig Museum/om te openen, vijftig jaar na mijn dood./Niemand die dan nog iets ruikt/dan oud, muf papier." (V.G. 515). - Winter in Pompeï. Den Haag 1975. Deze bundel bevat onder meer de ge dichten uit Een Liefdeslied. In deze bun del wordt de wanhoop door sarcasme en zelfironie geneutraliseerd, zoals in het gedicht Een dichter: „Toen de dauw nog op zijn ogen lag,/zijn rug iets leuks had, zijn verzen/geurden als een vers gepluk te thijmtak/liet ieder hem verdorren./Nu blindheid hem bedreigt, hij soms/duize lend steun zoekt, en zijn woord/wars en koppig werd als oude cognac/vrijt ieder een hem op." (V.G. 581Tevens valt in deze bundel te onderkennen niet alleen Uit: „Het goede moment". Souper op een terras aan zee, wiergeur en klaver in de avondbries. Wij alleen met al de weelde: stilleven kreeften, venusschelpen, krabben op zilver, groene wijn. Traag lichten spiegelend in de vloed, een melodie van watervogels in het duister zwerk. Als goden zaten we, als goden waren we bediend. We liepen naar de vervallen steiger en daar heb ik hem voor het eerst gekust. Onzeker. Hij weerde niet af. Het raspen van onze bovenlippen ]oeg wild door me heen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1986 | | pagina 38