Charlotte de Huybert een nieuwe toekomst voor het oude klooster 1980 al de buitenkant restaureerde, heeft op basis van een zorgvuldige en tijdrovende inventarisatie van de heer J. P. Willemkens (ambtenaar gemeente werken) en onder begeleiding van het Zeeuwse architectenbureau Gruisen, Klap en Sanderse, het uitgewoonde in terieur herschapen in meer dan modale werkruimten. De rechter voordeur is voor de werk geverskring, die op de eerste verdieping zetelt, de linker voordeur is voor de woningbouwvereniging, die de begane grond in gebruik heeft (een woning bouwvereniging heeft een sociale func tie en moet makkelijk bereikbaar zijn). De tweede verdieping bevat een grote vergaderzaal. Voor de ruime balkenzol- der is nog geen vaste bestemming ge vonden. Exposities zijn hier mogelijk, in samenhang met voorlichting en educa tie. Wat er in de vijf kelderruimten kan gebeuren, is voor de stichting nog hele maal een weet. Belangrijk is dat het daar aan de West kade geen stilleven wordt. Dat zou be paald a-historisch zijn. In de tijd van „Den Reijsenden Man" en „De Drij Pas sagiers" gonsde het ter plaatse van le ven. De herenhuis-periode zal rustiger zijn geweest, maar het is bekend dat de familie De Meijer geen kluizenaarsbe staan leidde. Er kwamen veel bezoekers over de vloer, het hele pand was in ge bruik voor dat welvarende huishouden waaraan Sas van Gent veel te danken kreeg. Hier zal in 1853 met dankbaar heid het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in het Koninkrijk der Neder landen zijn gevierd. Vanuit Huize De Meijer gingen impulsen uit voor de we deropbouw van de r.k.-parochie. Toen de parochie het huis in 1 862 erfde, was „klooster annex school" een wijze be stemming. Opbouw van een geloofsge meenschap en goed onderwijs gaan hand in hand. Het klooster aan de West kade in Sas stond midden in de wereld, het was dienstbaar aan de samenleving. Het werk van de Franciscanessen uit Roosendaal is en wordt in Sas niet ver geten. Daarna heeft een aantal ingezetenen kunnen zeggen: „ik woon in het oude klooster". Enkele keren heeft in die pe riode een mensenkind het levenslicht aanschouwd in het oude klooster („ik ben geboren in het oude klooster"). Een dame leerde er fietsen op zolder (fietsen moest toen nog echt geleerd worden en dames gaven dat liever niet prijs aan de openbaarheid). Er zijn breigoederen ge fabriceerd in het gebouw, de jeugd was er jong en wilde wat, een beeldhouwer had er zijn atelier. Het oude klooster is een gebouw met een verleden. Geen groots verleden. Het had zijn plek in een kleinschalige samen leving. Vooral in de dertig jaar dat het echt klooster was, functioneerde het ten dienste van de samenleving. Het was geen klooster in de strikte betekenis van het woord (het Latijnse claustrum af geslotenheid, omheinde ruimte). For meel werd het in 1 972, toen de gemeen te Sas van Gent de eigendom verwierf, wat het in zekere zin altijd al in de prak tijk was geweest: gemeenschapsbezit. Het oude klooster is een gebouw met toekomst. Een grootse toekomst? Het houdt zijn plek in een samenleving die te overzien blijft, een plaats en streek waar mensen zeker niet voor hun verdriet wil len wonen en werken. In het oude kloos ter zal nu worden meegedacht en mee beslist over dat wonen en werken. Sas van Gent is nooit „voor het mooi" gebouwd. Het moest in de eerste plaats bedrijvig zijn, en het is dat altijd geble ven. In die bedrijvigheid zal het geres taureerde oude klooster een rol gaan spelen. Het ziet er weer degelijk en stijl vol uit. Toch zal de bijzondere allure van dit monument liggen in het gebruik dat ervan wordt gemaakt ten dienste van de kwaliteit van wonen en werken in Sas van Gent en de kanaalzone Zeeuwsch- Vlaanderen. BRONNEN: Heemkundige Kring Sas van Gent. Archief R. Slock, Sas van Gent. Kring van Werkgevers kanaalzone Zeeuwsch-Vlaan- deren. Dr. G. C. P. Linssen: „Werkgeversorganisaties in ka tholiek patroon 1915-1940". Notulen Kamer van Koophandel en Fabrieken Sas van Gent. Woningbouwvereniging „Sas van Gent Vooruit". In het tijdschrift „Literatuur", november/ december 1986, schrijft Marijke Spies over „Charlotte de Huybert en het gelijk. De geleerde en de werkende vrouw in de zeventiende eeuw." Over haar heeft dr. P. J. Meertens geschreven in het Archief van hetZeeuwsch Genootschap der We tenschappen van 1 943. Charlotte stam de uit de bekende Zierikzeese familie De Huybert. Haar naam zou niet bekend ge worden zijn als zij niet een gedicht had gezonden aan de Dordtse medicus-let terkundige Johan van Beverwijck opge nomen in de tweede uitgave van zijn: „Uutnementheyt des vrouwelicken ge- slachts" van 1 643. Door dat gedicht is zij, aldus Meertens, bekend geworden als een van onze vrouwelijke dichters en tegelijk als een vroege feministe. Het gedicht - in Catsiaanse trant ge schreven - pleit voor de handelingsbe voegdheid voor vrouwen in zaken van koopmanschap. In een gedicht nog wel zegt ze: „geen vrouw kan zonder man nóch recht nóch handel plegen", maar de praktijk leert wel anders. Behalve het huishouden zijn vrouwen nog tot andere dingen in staat en Charlotte neemt ko ningin Elisabeth van Engeland als voor beeld van een gelukkig regerende vrouw. Belangrijker nog is de Neder landse realiteit „dat ook ene vrouw, in koopmanschap geleerd, Haarzelf daarin zo wel als enig man geneert." Marijke Spies wijst er op dat van ouds her in onze streken veel zelfstandige vrouwen waren, „iets waar vooral bui tenlanders zich over verwonderden". Zij wijst op het getuigenis van Guicciardini, die van de Nederlandse vrouwen zegt dat zij niet alleen zorgen voor het werk thuis, maar ook bezig zijn met koophan del door te kopen en verkopen. Charlotte de Huybert is de eerste ge weest, die in de Nederlandse cultuur in geschrifte de werkende vrouw haar plaats gaf.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1986 | | pagina 15