LAURENS BOL
M. L. Wurfbain
De schilder Ferdinand Bol is bij iedereen
bekend als leerling van Rembrandt (ca.
1 632-1 635). Bijna niemand weet dat hij
ook twee leerlingen heeft gehad: Bis
schop en Gotfried Kneller. Zo wordt
Bol's oeuvre telkens beoordeeld vanuit
het werk van zijn grote leermeester: het
valt dan vaak tegen.
Laurens Bol daarentegen is als kunst
historicus van niemand een leerling ge
weest: hij is een uitstekend voorbeeld
van het begrip autodidact.
Evenmin heeft hij kunsthistorische leer
lingen afgeleverd, maar in zekere zin is
hij de leermeester van velen geweest.
Door zijn geschriften, door de door hem
einde jaren '50, '60 te Dordrecht geor
ganiseerde tentoonstellingen, en met
zijn enthousiaste verhalen heeft hij vele
kunsthistorici de ogen geopend voor de
„Bekoring van het kleine".
In een periode waarin het adagium
„Small is beautiful" nog niet gemunt
was, wist hij keer op keer ontdekkingen
te doen, de ene onbekende meester na
de andere uit zijn geheime la te trekken,
en op even onderhoudende als steek
houdende manier ons te overtuigen van
de toeschrijvingen die hij poneerde. In
1957-1958 las ik als student in Leiden
zijn reeks opstellen in het gerenom
meerde kunsthistorische tijdschrift
„Oud-Holland" over een Middelburgse
Breughelgroep, en hoewel ik formeel
een leerling ben van de Leidse hoogle
raar Hans van de Waal, wil ik graag hier
en nu getuigen van mijn schatplichtig
heid aan Laurens Bols publicaties.
Als het Van de Waal geweest is die mij
de ogen opende voor de kunst van de
grote meesters, is het Bol geweest die
mij mijn horizon verbreedde en mij leer
de dat er vele, zeer vele kunstenaars zijn,
die ook hun partij overtuigend hebben
meegeblazen.
Ongetwijfeld zijn er met mij velen ge
weest die dat verschijnsel hebben on
dergaan: ik denk aan Sam Segal, Onno
ter Kuile en Rudiger Klessmann, om
slechts enkele namen te noemen.
Ook kunsthandelaren van naam, zoals
Sam Nijstad, en de heren Schreuder, De
Boer, en voorheen - Roelofsz van
Kunsthandel P. de Boer, en vader en
zoon Waterman in Amsterdam, hebben
zijn voetsporen gedrukt als organisato
ren van opzienbarende tentoonstellin
gen over 17de-eeuwse meesters.
In een land waar men als universitair ge
schoold kunsthistoricus meent pas mee
te tellen als men zich met Rembrandt
meet (en het doorgaans moet afleggen),
heeft de autodidact Bol stilletjes maar
welsprekend en overtuigend zijn zoge
naamde „kleine meesters" herontdekt,
waar men nu - zo'n 30 jaar later - niet
meer omheen kan. Voor ons is het nu,
alsofzeeraltijd geweestzijn. Maardatis
echt niet het geval, zoals men kan con
stateren wanneer men de eerste uitgave
van de „Prisma Schilderslexicon" van S.
Willems uit 1 958 vergelijkt met bijvoor
beeld de vierde, door Casper de Jong
verzorgde 4e druk van 1 976. Dat is dus
bewijsmateriaal van impliciete aard. Ex
pliciet zou ik willen citeren uit een ge
schrift uit 1 969 of 1 970: Onvoorstelbaar
veel schilderijen zijn er gedurende de 17 e
eeuw in holland geschilderd. Elk school
kind weet een aantal schilders te noemen
- Rembrandt voorop - die de roem van de
vaderlandse schilderkunst tot ver buiten
onze grenzen, zelfs tot op heden, hebben
uitgedragen.
Toch waren het tot voor kort schilderijen
van een minderheid der schilders uit onze
Gouden Eeuw, die in musea en boeken fi
gureerden; de grote meerderheid bleef
verborgen in de handboeken der kunst
historici of leidde een sluimerend bestaan
in de museumdepóts, om over het alge
meen slechts op veilingen in het open-
Laurens J. Bol, geboren 23 januari 1898 te Oolt-
gensplaat. Zie: Masters of Middelburg, 1 984.
Op de algemene ledenvergadering
van het Koninklijk Zeeuwsch Ge
nootschap der Wetenschappen van
1 1 juni 1 984 is door de voorzitter de
heer J. Potteboom de zilveren pen
ning van het genootschap aangebo
den aan de uit Middelburg afkomsti
ge kunsthistoricus L. J. Bol uit erken
telijkheid voor zijn kunst-historisch
oeuvre, waarin de Zeeuwse kunstge
schiedeniseen belangrijke rol speelt.
Bij deze gelegenheid sprak de direc
teur van het Stedelijk Museum „De
Lakenhal", drs. M. L. Wurfbain, de
hierbij geplaatste laudatio. Het
dankwoord van Laurens Bol voor de
erepenning volgt na de lofrede.
baar te treden, en dan nog dikwijls opge
tuigd met namen van meer beroemde
schilders.
Eerst na de jongste wereldoorlog zijn tal
van vergeten namen weer opgerakeld;
zogenaamde kleine meesters werden
herontdekt. Men wendde zich enigszins
af van gevestigde grootheden a/s Pieter
de Hooch, Ferdinand Bol en Nicolaes
Maes, en men ontdekte hun minder be
kende naamgenoten Carel de Hooch,
Hans Bol en Dirck Maes.
Tot de elementen die hiertoe bijdroegen
behoorden (in negatieve zin) de astrono
mische bedragen gemoeid met de aan
koop van meesters van het eerste plan, en
in meer positieve zin de Delftse Antiek
beurs en de daarmee gepaard gaande ge
richtheid van verzamelaars op kleinere,
goedkopere meesters. Van groot belang
hiervoor zijn geweest de publicaties,
naast anderen, van Bol, die hij a/s direc
teur van de Dordtsche Musea vergezeld
kon doen gaan van een reeks aantrekke
lijke tentoonstellingen.
Bol is dus niet een kenner van de schilder
kunst die zijn geleerdheid opgedaan heeft
in de studeerkamer en van reproducties,
maar een praktijkman, die schilderijen
bekijkt, in de hand nemt en er met hun ei
genaren over praat.
Deze alinea's schreef ik als aanhef van
een recensie voor het tijdschrift „Antiek"
over het boek van Bol „Hollandische
Maler des 17. Jahrhunderts nahe den
grossen Meistern: Landschaften und
Stilleben."