trouw en verraad tijdens de nederlandse opstand 10 gronden had. De opstandelingen vorm den niet één partij met een vast om schreven programma; zij waren een bont gezelschap, een monsterverbond van mensen die ieder hun eigen redenen hadden voor verzet. Dat gezelschap wis selde voortdurend van omvang. Sommi gen waren strijders van het eerste uur, anderen sloten zich later aan. Na 1 576 telde het de meeste aanhangers. Maar juist omdat aan de opstandigheid één al gemene doelstelling ontbrak kon ieder ook weer eigen redenen vinden om de strijd te beëindigen. Sommigen stopten omdat zij hun persoonlijk doel bereikt hadden, anderen wellicht omdat zij de onhaalbaarheid ervan inzagen. Derden trokken zich terug omdat de ontwikke lingen een richting uitgingen die met hun algemene principes niet in overeen stemming te brengen was, zelfs al bete kende dit dat zij het beoogde doel moes ten loslaten. En vierden lieten zich leiden door plat opportunisme. Bij al deze handelingen waren elemen ten van trouw in het geding. Voor de edelen, leenmannen alszij waren van Fi- lips II, gold bijvoorbeeld nog altijd de middeleeuwse, feodale belofte van trouw aan de leenheer. „Wat betreft mijn eed, een trouw vazal en loyaal on derdaan te zijn - schreef Willem van Oranje bijvoorbeeld aan Filips in 1 567 - daaraan zal ik mij nooit onttrekken"28). Die eed hield de plicht in, de wil van de vorst te doen en het belang van het volk te behartigen. Plicht was het ook, bij een verkeerd beleid de vorst te waarschu wen. Maar luisterde deze niet, dan kon de edelman niet tegen hèm in opstand komen, doch alleen tegen de slechte vorstelijke raadgevers. In feite was dit laatste slechts een rechtsfictie, maar wel één waaraan alle edelen serieus vast hielden. Vandaar hun voortdurende be klemtoning van strijd tegen Alva of Re- quesens, Don Juan of Parma, en niet te gen Filips zelf: die strijd viel nog steeds binnen hun eed van trouw. Oranje achtte zich pas daarvan ontslagen nadat hij in 1580 door de vorst in de ban was ge daan: toen immers had Filips van zijn kant de trouw opgezegd. Voor andere edelen, voor de malcontenten bijvoor beeld, bleef echter het dilemma bestaan hoe lang zij in conflict konden blijven met de landvoogd. Flet was onder ande re de leenmanneneed die sommigen van hen, zodra zij met Parma tot overeen stemming konden komen, tot beëindi ging van de strijd bracht. Daarnaast gold voor velen de trouw aan hun kerk, zij het, gezien de verglijdende schaal van verbondenheid met de ortho doxie van Rome of Genève, niet voor een ieder in gelijke mate. Voor de rechtzinni ge katholiek was daarbij het adagium „Haereticis non est servanda fides" - trouw, woordhouden, hoeft ten aanzien van ketters niet in acht genomen te wor den - wel regel. Maar de gematigden, die een zekere tolerantie wilden, scher pe vervolging afwezen en regelmatig met andersdenkenden in contact ston den, hanteerden het niet - tenzij ze het als middel nodig hadden om te breken met calvinisten die onbuigzaam vast hielden aan de exclusiviteit van hun leer, die de kerk van Rome wilden uitroeien, dan wel felle strijd leverden tegen de macht van de door God aangestelde vorst29). Toch waren de calvinisten, die trouw waren aan hun orthodoxie, geen anti-monarchisten, zoals sommige ka tholieken wel betoogden. Calvijn had zijn volgelingen geleerd, dat de vorsten Gods plaatsvervangers op aarde waren, dat ook de lagere overheden hun gezag aan God ontleenden en dat de onderda nen niet tegen hen in verzet mochten ko men, zelfs niet als zij slechte regeerders waren. Slechts één uitzondering had hij hierop toegestaan: als de overheid de onderdaan in zijn geweten aantastte mocht, ja moest hij gehoorzaamheid weigeren. Dan immers verzaakte de vorst zijn goddelijke roeping, verviel hij in menselijkefouten. En diende men God niet méér gehoorzaam te zijn dan de mensen?30). Een aantal 1 6e-eeuwers werd door der gelijke gevoelens van trouw bewogen tot deelname aan de Opstand, dan wel tot het besluit te stoppen met hun op standigheid. Dikwijls is ongetwijfeld een grote mate van aarzeling aan hun beslis sing voorafgegaan. Zelfs kan deze aar zeling gezien worden als de basis van heel wat theoretische verhandelingen over trouw aan koning of kerk, en over het recht van verzet. Die aarzeling ziet men bijvoorbeeld nog in 1585 bij een toch notoir aanhanger van de Opstand als Marnix van Sint Aldegonde. Na de val van Antwerpen overwoog deze onver wachts maar serieus de terugkeer naar de afgezette Filips II, op voorwaarde dat deze gewetensvrijheid aan rooms-ka- tholieken èn calvinisten zou toestaan: „je prie Dieu de vouloir tellement tou cher Ie coeur du Roy, qu'il soit content de tollerer ses subjects en ce qui touche leur conscience et Ie service qu'ils doi- vent a Dieu, et leur donner une bonne paix, a charge de luy prester en toutes choses huma i nes toute treshum bief idé- lité et obéissance"31). Daarin was Mar nix de enige niet. Ook Overijssel bijvoor beeld bevond zich toen ten aanzien van de Opstand in een halfslachtige positie. Het gewest had wel aan de Generale Unie deelgenomen maar zich nooit bij de nadere Unie van Utrecht aangesloten. Vooral had het de afzetting van Filips II afgewezen: nog in 1585 verklaarden Deventer calvinisten zich ertegen „uns van den eden, dairmeds wy einen ande ren verplicht, selvesth tho willen absol- vyren tegens het excempell van David in den spelunken mith Saule, und voele godtsaligen volke" 32). Ten slotte zouden Marnix en de Overijsselaars de kant van de Opstand houden. Anderen lieten zich bij hun uiteindelijke keuze niet leiden door zulke diepere ge dachten. Het gedrag van Servaes van Steelandt bijvoorbeeld geeft stellig aan leiding tot vermoedens van opportunis me. In 1566 had Steelandt hardhandig tegen calvinisten opgetreden, in juli Willem van Oranje, omstreeks 1582.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 16