pioniers aan de oosterschelde
32
van straten en huizen in Cats, onder an
dere door drie situatieschetsen van het
dorp, respectievelijk uit 1 609, 161 1 en
1614. Uit een beschrijving van secreta
ris Ketelaer bleek in 1609 in Cats nog
weinig onroerend goed te bezichtigen:
zeven kleine huisjes en negen arbeiders
hutjes; verder in Cats zelf en in de am
bachtsheren kavelen nog elf hoeven met
drie arbeidershuisjes. De auteur geeft
ons voorbeelden van transacties, zodat
we zien hoe verkopingen te boek werden
gesteld en wat voor prijzen bijvoorbeeld
voor huizen of land gegeven werden.
De belangrijkste zaken waren in Cats de
haven, de korenmolen en de school. Een
eigen kerk kreeg de gereformeerde ge
meente pas in de jaren vijftig, tot zolang
moesten de kerkgangers zomer en win
ter elke zondag te voet naar Colijnsplaat.
Voorganger Booms wilde geen kerk
diensten verzorgen in Cats. Direct na zijn
dood schreven schout en schepenen een
brief aan de classis van Walcheren met
het verzoek daar verandering in te bren
gen, en het resultaat was dat de opvol
ger van Booms gedwongen werd elke
zondag een dienst in Cats te verzorgen;
een enorme vooruitgang.
Tot onze verbazing lezen we dat Cats in
1615 minstens vijf herbergen had, ter
wijl er misschien zo'n twintig huisjes in
het hele dorp stonden. Dr. Weiten werpt
in het hoofdstuk „Bestaansbronnen"
licht op de zaak. Het eiland kende alleen
de havens van Colijnsplaat en Cats om
het eiland te verlaten of te betreden, en
hoewel Cats volgens de auteur erg ach
tergesteld werd bij Colijnsplaat door de
graaf van Hohenlohe, was er toch veel
verkeer vanuit Cats naar Goes en zuide
lijker havens. De schepen moesten vaak
lang wachten bij slechte weersomstan
digheden, de reizigers zochten dan hun
vertier in de herberg. De kleine haven
van Cats speelde een grote rol in de acta
van de gereformeerde kerk: door die
lange wachttijden hadden de reizigerste
veel tijd om te drinken, onwelvoeglijke
taal uit te slaan of zelfs op de vuist te
gaan, en al die misstappen werden door
de kerk nauwlettend in de gaten gehou
den.
Behalve het runnen van een boerenbe
drijf waren de belangrijkste bronnen van
bestaan het scheepsverkeer en de kleine
visserij. Zelfs overbevissing was in die
tijd een bekend begrip, we lezen name
lijk dat er al in 1 583 maatregelen tegen
genomen werden. En in 1 620 werd rent
meester Jaspaer van Clootwijck door de
controleurs van de prins flink berispt
omdat men zich in Cats weinig aantrok
van een plakkaat van de Staten van Zee
land uit 1 608, waarin ook voorwaarden
voor het vissen werden gesteld. De
schout Bastiaen Witte werd er zelfs van
beticht ene Jan Roelants toestemming
gegeven te hebben te vissen op een niet
toegestane manier, dit in ruil voor geld
of goederen.
Temidden van de dorpelingen speelde
een zekere Daniël de Later een grote rol:
als boer, herbergier en vooral als rebel.
Ook door de levensbeschrijving van de
ze Daniël maken we weer met velen ken
nis. In dit gedeelte van het boek komen
wel erg veel mensen en zaken aan bod,
waardoor de lezer te veel in een doolhof
van dorpsgekrakeel verzeild dreigt te ra
ken. Corruptie bleek ook toen al hoogtij
te vieren. Ondanks alle misstappen van
Daniël hielden schout en schepenen
hem lang de hand boven het hoofd.
Geen wonder, zij vergaderden elke week
inde herberg van Daniël de Later en door
een oogje dicht te knijpen zullen ze heel
wat graantjes hebben meegepikt van al
Daniëls belastingontduikingen. Nadat
deze zo'n twintig jaar het gezicht van
Cats had mede bepaald, verdwijnt hij
met de noorderzon uit de archieven, en
dus waarschijnlijk ook uit Cats.
Over zeer veel zakelijke transacties die
Weiten in allerlei bronnen heeft opge
spoord worden we ingelicht. Zo'n zake
lijke transactie was ook het huwelijk. De
auteur zal niet uit zijn bronnen hebben
welke huwelijken uit liefde werden ge
sloten, maar volgens hem is dat ook
maar een welvaartsverschijnsel. Men
trouwde uit lijfsbehoud, als het moest
zelfs vier- of vijfmaal na elkaar: als een
ling kwam je niet aan de kost. Het huwe
lijk was ook noodzakelijk voor een talrijk
nageslacht: kinderen waren welkom als
arbeidskrachten.
Na pestepidemieën en hongersnood had
het arme Cats steeds minder geld voor
betaalde ambtenaren; na de derde door
Weiten besproken secretaris deed de
schout zelf het secretariswerk.
Maar ondanks geldnood bleef het ambt
van schutter noodzakelijk. De schutter
was namelijk degene die, behalve het
schutten van vee, ook de doden - en
daarbij de gestorven pestlijders - begra
ven moest. Zo kreeg de schutter van
Cats voor het in goede banen leiden van
een paard of varken meer dan voor een
koe of schaap. Goede omheiningen wa
ren er waarschijnlijk nog niet veel,
schrikdraad kende men niet, zodat de
schutter een onmisbare persoon was.
In 1609 deed de eerste schoolmeester
zijn intrede. Jan Maertensz. Hij hield het