een grensoverschrijdend vlaams dialectwoordenboek 50 alomvattend beeld van hoe de dialect sprekers de werkelijkheid waarnemen en mentaal onderverdelen in verschil lende begrippen die ze in de naamge ving van elkaar onderscheiden. Toen de redactie bijvoorbeeld vroeg naar de naam voor de stroloods, dit is het bouw sel met een op palen rustend dak waarin de boeren tegenwoordig veldvruchten, hooi en stro opbergen, kon zij onmoge lijk voorzien dat in een klein aantal Noordoostvlaamse dorpen een onder scheid wordt gemaakt tussen een volle dig uit hout opgetrokken loods en een bouwsel met golfplaten dak. Het eerste heet daar ark, een woord dat ook in Zee land bekend is, het tweede hangaar. De antwoorden van de correspondenten op de vragen naar de namen voor de man nelijke en de vrouwelijke hennepplant klopten helemaal met wat de redactie verwacht had: kemphaan voor de man nelijke en kemp(h)in voor de vrouwelijke plant. Niets aan deze zo logisch voorko mende naamgeving liet vermoeden dat het onderscheid mannelijk/vrouwelijk door de informanten niet was opgevat zoals de redactie had bedoeld, te weten als een biologisch onderscheid. Tijdens een mondelinge opneming bleek dat de botanisch mannelijke soort door hen nepkwekers en touwslagers algemeen voor vrouwelijk wordt gehouden, omdat ze kleiner is dan de botanisch vrouwelij ke plant, die dan ook voor mannelijk wordt aangezien.5) Dergelijke voorbeelden illustreren dat de onomasiologische opvragingsme- thode („van de zaak naar de naam") iets paradoxaals heeft. Om een goede vra genlijst te maken zou men immers van te voren moeten weten wat er in de onder zochte dialecten lexicaal relevant is, dat wil zeggen het voorwerp isvan naamge ving. Dat kan echter alleen worden vast gesteld uit de talige middelen waarmee de dialectspreker tot uitdrukking brengt wat hij belangrijk vindt, want begrippen of woordbetekenissen zijn als dusdanig niet waarneembaar. Op hun beurt zijn die talige middelen, de dialectwoorden, juist het voorwerp van de enquête. Van daar de in lexicografische kringen vaak gehoorde klacht, dat de ideale vragen lijst pas kan worden opgesteld nadat de woordenschat verzameld is, en er dus niets meer hoeft te worden opgevraagd. Dit alles neemt niet weg dat opvraging uitgaande van de zaak of het begrip ondanks alle kritiek de veiligste en meest haalbare methode blijft voor grootschalige lexicografische verzame lingen waaraan wordt meegewerkt door vrijwilligers zonder taalkundige vor ming. Voor de praktijk van de woorden boekschrijver houdt die methode in dat de gegevens grondig moeten worden bestudeerd, vergeleken, gezift en zo no dig door navraag gecorrigeerd, voor aleer een woordenboekartikel definitief geredigeerd kan worden. Als de inhoud van het lemma vaststaat, worden van elk woord de uitspraakvarianten omgespeld in het woordenboekschrift, een spelling systeem op basis van de gewone letter tekens, te vergelijken met dat in het WZD. Van ieder lemma schrijft de redac teur twee versies. De eerste is weten schappelijk exact, maar voor de belang stellende leek weinig genietbaar, omdat de vindplaats van elk woord er door een codenummer wordt weergegeven. In die vorm worden de artikelen uitgetikt tot TASMUURTJE (WVD blz. 416) persklare kopij voor het zogenoemde Wetenschappelijk Apparaat, een apart boekdeeltje dat naast elke aflevering in een beperkte oplage verschijnt ten be hoeve van vakspecialisten. De tweede versie, de eigenlijke woordenboektekst, bevat geen opsomming van plaatsco des, maar een benaderende lokalisering van de opgetekende woorden aan de hand van (eventueel afgekorte) streek- aanduidingen (bijvoorbeeld WV West-Vlaanderen, Waasl. Waasland, Gent noord streek ten noorden van Gent, omg. Aalst= omgeving van Aalst, enz), informatie over de dichtheid van de verbreiding, dat wil zeggen of een woord in een bepaalde regio algemeen alg.), frequent frekw.), sporadisch spor.) of slechts zeldzaam zeldz.) voorkomt, en tenslotte een overzicht van de ver schillende uitspraakvarianten in elk van de genoemde regio's. Bij de meeste lem ma's wordt bovendien de verbreiding van de belangrijkste benamingen op een woordkaart weergegeven. Gedeelte van een bladzijde uit het Wetenschappelijk Apparaat bij de tweede aflevering van het deel „Land- bouwwoordenschat" van het WVD. WVD 12, 22-23-24; Blonmaert, Couttenye, De Beet, De Bruyne, De Leersnijder, Demetter, De Muer, Dendooven, De vos, Eeckhout, Heiman, MertensTemmerman, Vandevijver, Van Dunne, Van Middelem, Van Nerom, Van Slijcken, Vers traeten, Verzele, Wille; ZND 16 (1935), 14; 47 (1949), 8; 48 (1953), 13; L 2 (1953), 13; Biekorf 66 (1965)235; Ons Heem 19 (1965)2; Rond de Poldertorens 22 (1930), 196; Volk en Taal 6 (1893 - 94), 37. afscheidsel afschèètsal I 164. baflang N 6. bard I 164. bardas H 88, N 16. bardelenwee(g) barlaweea H 109; barlaweeach N 25. berdering bedariengk 0 58. beschot bdsohot 0 60, 61, 208; bdskot N 80. beschut 0 29. beslag 0 124; Van Durme 0 120, 124. binde 0 180. binnenmuurtje binamuurka Demetter 0 34, 113. den(ne)wee(g) denaweech I 272, 273; Heirman I 260a, 273; denawdea Heirman I 260b; denweech I 264; Heirman I 264; denwiea De Bruyne I 263a; denwieach Heirman I 264a. dorsmuur desmuur I 233. dorsplank (houten schot) desplangka 1 233. dwarsmuurtje twèèasmuurka Eeckhout 0 203a. flinket 0 217; De Beer 0 217. forket 0 271. frinket 0 224. gebinte 0 28. gelent galent N 71; galent H 117, I 259; De Bruyne I 253; glaejt N 153. geschei gaschiea De Bruyne I 251a. gescheid gaschèèt Blommaert 0 101, 107; gaschieat 0 181; De Beer 0 137. geschutsel gaschutsala 0 206. gesel gieasal I 208b. geselmuurtjegieasalmuur I 211; giesalmuurkan De

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 12