een grensoverschrijdend vlaams dialectwoordenboek 51 verleek Ooigem varleeak, Gelmve varlilc. verlek Buggenhout varlek. verzijp spor. OV varsèèp, varzèèp. verzijpstaan Oostkamp varziepstbbn. watersteenbank Rollegem wbotar- steeambuncjk. zetstaan Rucldervoorde zetslbbn. OPKAMKR Vertrek boven de kelder dat wat hoger gelegen is dan de andere kamers op dezelfde verdieping. De opkamer komt voor in boerderijen en ook in gewone huizen op het platteland. Veestal dient de opkamer als slaapplaats. WVD S, 62; Gumps; ZND 33 (1940), 22; ZXD 36 (1941). 22; Oostvlnamsc Zanten 14 (1939), 24; 33 (195S), 22S; Volkskunde 79 (1978), 233; Weyns (Handschrift Bon- nez), 1303. bovenkamer(tje) frekw. Waas land boovakomar, -kbbmar(a), ook Hamme boovakomarkan. ZND 33 Vrasene boovaköömar; ZXD Een bladzijde uit de tweede aflevering van het deel „I Opkamer van een boerenwoning to Ad in kerke-. (Foto uit H. Mosïk, Jbnurcn op het plnltclcnulAntwerpen-Utrecht, 19 13) 36 frekw. Waasland boorak(nnar(-a), -kbbmar(a), -kbbmarkan on str. v. Dendcr- monde boova komar (kan), -kbomara, ook Geraardsborge11 boovaköcnur. hoogkamer s p o r. W V noord ooch- kaanvar, -kbbmar(a), oojchkbomar. ZXD 36 idem, ook ouach kbbnioraW'db DB, DS. kelderkamer frclc w. OV zuid dbouwwoordenschat" van het WVD. Waarde en nut van dialectwoorden boeken Wat de diaiectlexicografie doet, is de woordenschat verzamelen van een taal, een regionale taal, die niet is vastgelegd in geschrift, maar niettemin als volwaar dig communicatiemiddel dienst doet, zij het dan binnen een beperkt geografisch bereik. Dialecten zijn voor alles natuur lijke talen, dat wil zeggen dat ze zich in de loop van de eeuwen spontaan hebben ontwikkeld, zonder de dwang van opge legde regels. Precies door dat natuurlij ke karakter vormen de dialecten een uit stekende bron voor de algemene taal wetenschap. Ze verschaffen inzicht in het complexe verschijnsel dat we men selijke taal noemen, beter dan de genor meerde cultuurtalen dat doen. Talloze klanken, vormen, woorden, zegswijzen en zinspatronen zijn ons enkel dankzij de dialecten bekend. Die schat ontsluiten betekent evenzovele schakels blootleg gen voor de studie van hoe de taal in de tijd is geëvolueerd, want in zijn ruimtelij ke variatie weerspiegelt een taalver schijnsel heel vaak de opeenvolgende stadia van een historisch proces dat vele eeuwen omspant. Zo verwijst bijvoor beeld de dialectische uitspraak van het woord tijd als tied in Vlaanderen en Zee land nog naar de oorspronkelijke ge daante van de klinker waaruit zich in het Brabants - naar men aanneemt nog vóór het einde van de middeleeuwen - de tweeklank ij heeft ontwikkeld, die na derhand burgerrecht verwierf in de stan daardtaal. Terwijl de westelijke en oos telijke randgebieden aan deze vernieu wing niet hebben deelgenomen, zijn de centrale dialecten integendeel nog ver der gegaan: uit ij ontstonden andere tweeklanken, getuige Brabants taaet, tööet, of nieuwe eenklanken zoals in Oostvlaams tèèt, taet. Iets dergelijks nemen we ook waar bij evoluties inzake woordgebruik en woordbetekenis. Het woord tuin bij voorbeeld heeft in de meeste Vlaamse en een aantal Zeeuwse dialecten zijn oorspronkelijke betekenis „omheining" bewaard (zoals zijn Duitse tegenhanger Zaun). Reeds in de middeleeuwen ont stond daaruit de betekenis „omheinde ruimte" (vgl. Engels town), die aanlei ding heeft gegeven tot de Nederlandse toepassingen „moestuin, bloementuin". Een verdere aftakking van de oudste be tekenis treffen we aan in het uiterste westen van ons taalgebied (Frans- Vlaanderen en aangrenzend West- Vlaanderen): daar ging het woord van de omheining over op allerlei voorzienin gen die in de afrastering zijn aange bracht om aan mensen doorgang te ver lenen, onder meer het vierarmig draai- hek en de houten constructie van palen en dwarslatten waar men gemakkelijk door kan kruipen of over kan klimmen en die elders in Vlaanderen en Zeeland stapsei, stepsei heet. Een inventaris van dialectwoorden biedt ook tal van aanknopingspunten voor de tak van detaalkunde die zich bezighoudt met de studie van de naamgeving (ono- masiologie) en van de woordbetekenis (lexicale semantiek). Men kan er nagaan hoe de mens de taal hanteert om men taal orde te scheppen in wat hij waar neemt en ervaart, waar hij het taalmate riaal vandaan haalt om de dingen te be noemen, hoe de inhoud van woorden zich aanpast aan de veranderende wer kelijkheid. Naast de taalkunde kunnen ook andere wetenschappen, waaronder (cultuur geschiedenis en volkskunde, de dialect woordenschat als bron benutten. Woor den kunnen immers, dank zij het aan passingsvermogen van hun inhoud, de meest diepgaande materiële ontwikke lingen overleven. Maar hoe ver hun mo derne betekenis ook van de oorspronke lijke is afgedreven, vaak blijven ze in hun uiterlijke vorm herinneren aan toestan den, voorwerpen en gebruiken uit een ver verleden. Blijkens de eerste afleve ring landbouwwoordenschat van het WVD, wordt van een stuk grond dat on bewerkt blijft liggen omdat het on vruchtbaar is, in Zuid-Oost-Vlaanderen soms gezegd dat die grond „vogelwei ligt". Het woord vogelwei nu bestond al als landbouwterm ten tijde van het pri mitieve middeleeuwse veldkruidbedrijf, de bebouwingswijze die aan het intus sen ook al lang verdwenen drieslagstel sel vooraf is gegaan. Met vogelweide werden toen de uitgeputte landbouw gronden aangeduid die men bij wijze van bemesting gedurende een zekere tijd met onkruid liet overwoekeren. Landbouwgrond die de boer in pacht

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 13