een grensoverschrijdend vlaams dialectwoordenboek 53 zoals het Deens, het Zweeds, het Neder- duits en enkele dialecten in het noorden van Engeland, waar het onder de ge daante lathe nog door oudere mensen wordt gebruikt als benaming voor de schuur of voor bepaalde onderdelen van de schuur. Of lat ook bij ons ooit als af zonderlijk woord heeft bestaan zoals in het Engels, is niet met zekerheid te zeg gen; het is in ieder geval in geen enkele historische tekst teruggevonden. Ons interesseert natuurlijk vooral een historische verklaring voor de Vlaamse /af-namen op kaart 6: hoe zijn al die samenstellingen tot stand gekomen, en met welke betekenis is het woord lat als kernbestanddeel in die benamingen op genomen? Het kaartbeeld doet ons de suggestie aan de hand onzezoektochtte beginnen bij onderlat. Immers, gezien de ruime verbreiding van dat woord en vooral de alomtegenwoordigheid ervan in het bij uitstek conserverende Frans- Vlaanderen, is het vermoeden niet onge grond dat we hier te maken hebben met één van de oudste namen van het lat- type, waarin mogelijk de sleutel tot het etymologische vraagstuk besloten ligt. Als we nu naast de woordkaart ook een betekeniskaart van onderlat legden, dan zou de juistheid van het gekozen uit gangspunt duidelijk blijken. Van die be tekeniskaart zouden we immers kunnen aflezen dat onderlat in West-Zeeuws- Vlaanderen en enkele naburige West- vlaamse polderdorpen een enigszins an dere betekenis heeft, die zonder enige twijfel nauwer bij de oorspronkelijke aanleunt dan de toepassing „afdak". On derlat heet daar namelijk het laagste deel van het schuurgebouw, de ruimte (ach ter de laatste rij gebintpalen) onder het laagste deel van het afhangend dak, wel ke ruimte soms met een wand van de rest van de schuur is afgesloten en dienst doet als stal voor koeien of klein vee (zie WZD, blz. 643). Als we nu even de betekenis van het Engelse lathe in herinnering brengen, dan komen we zonder veel moeite tot een aannemelijke etymologische interpretatie van ons on derlatte weten als een samenstelling waarin lat zoveel betekent als „schuur" en ondereen bijwoord is met de beteke nis „zich bevindend beneden iets, lager dan iets", zoals ook in onderhuis, onder muur, onderruim en dergelijke. Dergelij ke samenstellingen noemen het onder ste, het laagste gedeelte van wat door het grondwoord wordt aangeduid, res pectievelijk van een huis, een muur, een scheepsruim. Op dezelfde manier is on derlat op te vatten als het laagste deel van de schuurruimte, die plaats name lijk, waar het afhellend schuurdak zijn laagste punt bereikt. Vanuit die oor spronkelijke toepassing kon het woord gemakkelijk worden overgedragen op allerlei bouwsels onder een schuin dak, ook als die geen onderdeel vormden van het schuurgebouw. Nu we de samen stelling onderlat doorzichtig hebben ge maakt, kunnen we het synonieme neer lat verklaren als een volstrekt analoge vorming, want net zoals ondervormt het bijwoord neer, neder samenstellingen die het benedenste deel van iets noe men, bijvoorbeeld nederdeel, nederka- mer, neerkerk, nederstad, neerhof. Zoals de bovenstaande redenering illus treert, is een kaartbeeld op zichzelf niet steeds voldoende om taalhistorische kwesties, zoals onder meer de oor sprong van woorden, op te klaren. Het is inderdaad veeleer uit een combinatie van de moderne woord- en betekenis- geografie met andere gegevens, bij voorbeeld historische bewijsplaatsen, informatie uit andere talen, en dergelij ke, dat inzichten worden gewonnen. Wat in verband met de afdaknamen wél direct uit het kaartbeeld af te leiden valt, is dat verschillende van de daarop voor komende woorden niet op oorspronke lijke naamgeving berusten, maar ont staan zijn door vormvermenging van woorden die geografisch op elkaar bot sten. Zo inspireert de geografische posi tie van hang/at tot een verklaring van dat woord als compromisvorm van onderlat en hangdak. Het vrij zeldzame af lat gaat ongetwijfeld terug op vermenging van onderlat en afdak. Aan neerkleed moet een ouder neerklad ten grondslag lig gen, dat op zijn beurt ontstaan moet zijn uit de „fusie" van neerlat met hanglat. Dit laatste werd, in zijn Westvlaamse ge daante anklat, ten onrechte opgevat als een samenstelling van aan klad. Op kaart 5 ten slotte zien we hoe het bovengewestelijke afdak zich zowat overal naast de oude, lokale varianten komt opdringen. Dat afdak in Vlaande ren evenwel al een zekere dialectische verbreiding moet hebben gekend vóór de recente cultuurtaalinvloed op de dia lecten, wordt ondubbelzinnig aange toond door de nadrukkelijke aanwezig heid ervan in het voor standaardtaalin vloed onontvankelijke Frans-Vlaande- ren. 2. De ruif7) (kaart 7) Het geografisch patroon van de namen voor de paarderuif, weerspiegelt duide lijk historische verschuivingen in het woordgebruik. Kaart 7 laat namelijk zien hoe in de loop der geschiedenis verschil lende Romaanse leenwoorden over de Kaart 7. Vlaamse benamingen voor de ruif. RUIF

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 15