een grensoverschrijdend vlaams dialectwoordenboek 54
oorspronkelijke Germaanse benaming
heen zijn geschoven.
Tot de oudste ontleningsgolf behoren
rastee/ en varianten als rosteel, risteel,
resteel, astreet, en dergelijke; die vormen
gaan alle terug op het Oudfranse rastel,
een woord voor verschillende rastervor-
mige voorwerpen en voorwerpen met
tanden. Het type rasteel heeft in een
noordwaarts gerichte expansiebewe
ging een brede wig gedreven in het eer
tijds aaneengesloten verbreidingsge
bied van het inheemse reep, rip, dat zo
wel naar het westen als naar het oosten
terug werd gedrongen. Van dat uiteen
geslagen reep/ryp-gebied getuigt van
daag nog de aanwezigheid van het
woord aan de westelijke periferie van
ons taalgebied, in een klein verbrei
dingsgebiedje dat volkomen geïsoleerd
ligt van het uitgestrekte reep/r/p-gebied
in Brabant, Oost-Nederland en Fries
land, en waarvan de twee Waaslandse
reep-vermeldingen op onze kaart de
meest westelijke uitlopers zijn.
Op een later tijdstip heeft dan een twee
de Frans woord de taalgrens overschre
den: het Middelfranse rastelier (voorlo
per van Frans ratelier, thans nog de ge
wone naam voor de ruif) dat in onze dia
lecten net zoals raste/allerlei vervormin
gen heeft ondergaan, getuige varianten
als resselier, restel/er, ranselier, deste-
reel, dresselier en andere. Opvallend is
wel dat het expansiegebied van dit jon
gere leenwoord beperkt is gebleven tot
de zuidrand van Oost-Vlaanderen.
Ten slotte is ook de zuidwestelijke vorm
(h)eize uit het Franssprekend gebied af
komstig, meer bepaald uit de Picardi-
sche dialecten van Noord-Frankrijk. De
omzwervingen van dat woord zijn merk
waardig genoeg om hier even te worden
vermeld. Germaans van oorsprong,
werd het al heel vroeg (misschien al in
de Frankische tijd) in Romaanssprekend
gebied ontleend als benaming voor een
hekje of een heining van houten raster
werk. In die betekenis leeft hettot op he
den voort in de meeste Noordfranse dia
lecten. Van daaruit ging het dan, via zui
delijk Frans-Vlaanderen, over in het
Vlaams, waar het werd toegepast op de
ruif, immers ook een voorwerp van lat
werk, zij het dan met een andere functie
dan een hek of heining.8)
3. Prikkeldraad (kaart 2)
De woorden op de „prikkeldraad"-kaart
zijn producten van betrekkelijk recente
naamgeving, want de zaak zelf bestaat
nog niet veel langer dan een eeuw, en
het gebruik om er weiland mee af te
rasteren is pas na de eerste wereldoor
log veralgemeend.
Het kaartbeeld bewijst dat er ook bij der
gelijke jonge dialectische woordvormin
gen nog duidelijk te onderscheiden ge
bieden ontstaan. Aan het verbreidings
patroon van de variant pinfnekensjdraad
merken we dat de traditioneel expansie
ve Brabantse dialecten nog altijd een
reële invloed uitoefenen op de Vlaamse,
een invloed die in het hier behandelde
woordveld sterker is dan die van de stan
daardtaal. In zijn westwaartse opmars
heeft het Brabantse woord niet alleen
een flink stuk van Oost-Vlaanderen in
gepalmd, het is ook al doorgedrongen
tot diep in het hechte Westvlaamse
stekkerfsjdraad-gebied. Dat pinnekens-
draad 'm de Vlaamse dialecten wel dege
lijk via Brabantse uitstraling terecht is
gekomen, wordt onrechtstreeks ook nog
hierdoor bevestigd, dat er maar weinig
sporen van te vinden zijn in Zeeland. Al
leen in Zeeuws-Vlaanderen kent het een
zekere verbreiding, die ongetwijfeld toe
te schrijven is aan beïnvloeding door de
Vlaamse dialecten aan de andere kant
van de grens, en niet aan rechtstreekse
import uit Brabant. Zeeland immers is
lang niet zo ontvankelijk voor Brabantse
invloed als Belgisch-Vlaanderen, waar
het Brabants door een groot deel van de
bevolking nog steeds wordt aangevoeld
als minder „plat" dan het eigen dialect,
als een soort van bovengewestelijke
(sub-)standaard waaruit men woorden
overneemt omdat men die voor be
schaafder aanziet. Het prestige van het
Brabants dateert al van de 1 6e eeuw en
is sinds de scheiding van de Nederlan
den in het Zuiden nagenoeg onaange
tast gebleven tot voor enkele tientallen
jaren, toen stilaan de Noordnederlandse
norm een grotere rol begon te spelen. In
Belgisch-Vlaanderen is ontlening van
woorden direct uit het algemeen Neder
lands dan ook een heel recent verschijn
sel. De dialecten van Nederland, ook de
meest perifere, behoren al veel langer
tot de invloedssfeer van de cultuurtaal;
van deze woordkaart valt dan ook af te
lezen dat de autochtone Zeeuwse va
riant stekeldraad al bijna volledig door
het algemeen Nederlandse prikkeldraad
is overspoeld.
Een aspect van het kaartbeeld dat op het
Het WVD-redactieteam anno 1 987. V.l.n.r.: (staand) Magda Devos, Jaak Van Keymeulen, Véronique DeTier,
Kristien Van der Sypt, (Zittend) Hugo Ryckeboer en secretaresse Anne Mestdag.