„moedeloos en wanhopend" 58 werkloos rond. Met stokken bewapend trok men in groepen van tachtig a ne gentig personen langs de hofsteden en vroeg om werk, ondertussen de Belgen verdrijvend. Onder andere een Belgi sche molenaar en zijn knechts werden in de Sophiapolder bij Oostburg door een honderdtal met stokken en werktuigen bewapende arbeiders aangevallen, mis handeld en verdreven. Aangezien dit dagen achtereen aanhield oefende gouverneur van Vredenburch druk uit op de gemeentebesturen in de streek om de boeren te bewegen tot het ontslaan van de Belgen. De gemeente besturen werd voorgehouden dat het werkloos zijn van de arbeiders wel tot „euveldaden" móést leiden en dat de landbouwers zichzelf benadeelden om dat zijzelf moesten bijdragen in het on derhoud van de armen. Ook werd ge dreigd dat het gouvernement troepen naar de streek zou sturen en dat de boe ren dan de lasten zouden ondervinden van de inkwartiering. Spoedig begonnen de landbouwers met het wegsturen van de Belgische werklie den en binnen enkele weken waren zij zo goed als verdwenen. De rust keerde weer. Het is in dit soort gevallen niet zo dat bij de tussenkomst van de overheid de bestaande sociale nood als motief werd aangevoerd, maar wel het handha ven van de openbare orde. Het zal duidelijk zijn dat bij het ontstaan van sociale onrust de honger of dreiging daarvan een belangrijke rol speelde. Gouverneur van Vredenburch merkte in dit verband op: „Hij die hongert stelt zoo ligt de rede terzijde, en tracht dikwijls door rust verstoring en moedwil te verkrijgen, hetgeen hem en de zijnen ont breekt." Toch was er nog een factor die een be langrijke rol speelde. Op plaatsen waar grote groepen arbeiders onder dezelfde omstandigheden leefden kwam het al snel tot sociale onrust. Dat was het geval bij de zogenaamde polderjongens (dijk werkers) die vaak in grote aantallen aan de bedijking van een polder werkten. Doordat zij op contractbasis hun arbeid verrichtten was er geen sprake van een persoonlijke binding mer hun werkge ver. Stakingen en ongeregeldheden kwamen hierdoor onder hen veelvuldig voor. In 1845 en 1846 traden onder pol derjongensongeregeldheden op in Bier vliet, Westkapelle en Wissenkerke. Ook bij groepen arbeiders die onder dezelfde omstandigheden werkten als de polder jongens kwam het sneller tot onrust dan gewoonlijk. Dit was ook het geval bij de landarbeiders in West Zeeuws-Vlaande- ren. De welvarende boeren in die streek beperkten de omvang van het vaste in wonende personeel tot een minimum. Zoals de polderjongens werkten de landarbeiders er vooral op contractba sis. Daarbij waren de lonen inZeeuwsch- Vlaanderen nog lager dan elders in Zee land. De binding tussen boeren en arbei ders was hierdoor in het westen van Zeeuwsch-Vlaanderen minimaal. In een dergelijke situatie speelde terughou dendheid vanwege persoonlijke relaties geen rol wanneer men op het punt stond om tot protestacties over te gaan. Het overheidsbeleid Bij het bestuderen van sociale onrust in Zeeland is het opvallend dat onrust vooral in het jaar 1 845 plaatsvond, ter wijl heel het tijdperk 1845-1850 een periode van diepe crisis was. Het jaar 1847 was waarschijnlijk nog ongunsti ger voor de bevolking dan 1 845, terwijl er in het eerstgenoemde jaar nauwelijks ongeregeldheden plaatsvonden. Bij het achterwege blijven van omvang rijke onrust in 1 847 en volgende jaren is het beleid van gouverneur van Vre denburch belangrijk geweest. Zijn be leid was erop gericht zo snel mogelijk politie of militairen naar de plaats van onrust te sturen. Een aantal belhamels werd opgepakt en berecht. Zij konden rekenen op zware straffen. Tegelijkertijd werd de directe aanleiding van het sociale protest weggenomen door tegemoet te komen aan de wensen van de rustverstoorders. Zo dreigde er direct na het uitbreken van de aardap pelziekte oproer in de streek rond het kanaal van Gent naarTerneuzen. Hande laren in aardappelen werden door „het gemeen" bedreigd in het geval dat zij aardappelen naar België zouden uitvoe ren. De mishandeling van een commis sionair in aardappelen leek het begin te vormen van verdere ongeregeldheden. Pas nadat landbouwers en handelaren, in overleg met de overheid en met aan zienlijke winstderving, afzagen van de levering van aardappelen, keerde de rust onder de bevolking terug. Een officier van justie meldde echter dat er werkelijk gegronde vrees (be stond), dat bij aldien de quaestieuse afleveringen hadden moeten wor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 20