VREEMDE ELEMENTEN
IN DE ZEEUWSE FLORA
J. W. Jongepier
Bij de term „Zeeuwse flora" denkt men
meestal aan Lamsoor en Zeekraal, plan
ten van de schorren. Typisch Zeeuws zijn
ook de oude binnendijken met planten
als Wilde Marjolein, Ijzerhard, Grasla
thyrus, Agrimonie, Donderkruid e.d.
Sinds enige jaren zijn er in het meer dan
800 soorten rijke Zeeuwse wilde-plan-
tenbestand dat we flora noemen, ook
enkele vreemde elementen geslopen.
Het gaat daarbij met name om enkele
grassoorten die van oorsprong in de pro
vincie niet voorkwamen of zeldzaam wa
ren. De betreffende soorten maken ge
bruik van een nog al onnatuurlijk milieu,
namelijk bestrating.
Indeling
Voordat dit verschijnsel nader onder de
loep wordt gelegd, moet eerst iets wor
den gezegd over de verschillende typen
wilde planten.
De meest eenvoudige indeling is die in
drie categorieën:
Categorie 1 wilde planten:
planten die hier sinds eeuwen voorko
men (archeofyten) of planten die zich
meer recent hebben gevestigd vanuit
andere streken, maar zich hier handha
ven of uitbreiden (neofyten);
Categorie 2 verwilderde planten:
planten die uitcultuurontsnappen, zoals
sierplanten en landbouwgewassen, en
zich in het wild op termijn niet handha
ven;
Categorie 3 adventieve planten:
planten die onopzettelijk door de mens
worden aangevoerd en zich in het wild
op termijn niet handhaven.
Voorbeelden van categorie 2 zijn sier
planten als Tuinridderspoor, Dwerg-
mispels (Cotoneasters), Vlinderstruik
(Buddleja), Appel en Pruim naast land
bouwgewassen alsTarwe, Haver, Slaap
bol (Papaver), Karwij en Aardappel.
In categorie 3 vallen alle planten die in
vreemde landen wild zijn (vaak als on
kruid) en hier terechtkomen via trans
port en overslag van goederen, vooral op
kaaien, in havens, op spoorwegempla
cementen en bij bedrijven die land-
bouwprodukten verwerken (wol, graan,
oliën).
De grenzen van deze categorieën met
die van categorie 1 zijn echter niet altijd
even scherp, wat al blijkt uit de definitie
van wat onder wilde planten wordt ver
staan. De Tuinridderspoor kan opnieuw
zaad vormen op plaatsen waar uit een
tuin zaad is terechtgekomen en zich
zodoende handhaven. Vaak echter is na
een aantal jaren de plant toch weer ver
dwenen. Ook adventieve planten kun
nen inburgeren. Klaproos, Canadese
fijnstraal, Knopkruid, Schijfkamille en
Beklierd wilgeroosje zijn soorten die van
oorsprong alleen voorkwamen in res
pectievelijk Zuid-Europa, Noord-Ameri-
ka, Zuid-Amerika, Oost-Azië en nog
maals Noord-Amerika. Ze staan hier in
volgorde van verschijnen; het Beklierd
wilgeroosje is pas de laatste 80 jaar tot
een zeer algemene inheemse plant ge
worden.
Oorsprong
In Nederland bestaat er een lijst van wat
tot de wilde flora (categorie 1wordt ge
rekend, de Standaardlijst van de Neder
landse Flora. Deze wordt op gezette
tijden bijgewerkt, afhankelijk van de
nieuwste inzichten en ontwikkelingen.
De eerste stamt uit 1 975, de tweede en
meest recente uit 1983.
Van de hier besproken grassen staan de
Hanepoot, twee soorten Vingergras, drie
soorten Naaldaar en twee soorten Lief
degras in beide standaardlijsten. Dat wil
echter niet zeggen, dat deze soorten
overal in Zeeland een natuurlijke oor
sprong hebben, dat wil zeggen hier zijn
gekomen uit zaad van aangrenzende ge
bieden. Die gebieden zouden kunnen
zijn Noord-Brabant en Vlaanderen en
ook de zuidelijke delen van Zeeuwsch-
Vlaanderen, want met uitzondering van
de twee soorten Liefdegras zijn de ge
noemde soorten onkruiden van akkers
die op de zandgronden liggen. Niet ver
wonderlijk dus, dat de meeste tot vóór
1 960 in het zeekleigebied Zeeland wei
nig voorkwamen.
Dit blijkt onder andere uit de Flora Neer
landica deel 1, 2 (Gramineae) van P.
Jansen (1951). Van Harig vingergras
(Digitaria sanguina/is) wordt vermeld:
„ontbreekt in het Noorden en in
Zeeland". Bij de Groene naaldaar (Seta
ria viridisj staat: „in veen- en kleistreken
ruderaal (voorkomend op verstoorde
plaatsen, JWJ) of adventief". En de
Geelrode naaldaar (Setaria pumila) -
toen nog Zeegroene naaldaar (Setaria
glauca) geheten - blijkt in die tijd „zeer
zeldzaam in het Noorden des lands en in
Zeeland" te zijn geweest.
Dit beeld kan worden geïllustreerd met
de verspreidingskaartjes van Harig vin
gergras, Geelrode naaldaar en de Krans-
naaldaar (Setaria verticil lata) in de Atlas
van de Nederlandse Flora (J. Mennema
et al., 1 985), deel 2. Volgens het kaartje
van het Harig vingergras is deze vóór
1950 in vijf uurhokken in Zeeland ge
vonden. Een uurhok is een door detopo-
grafische kaart van Nederland vastge
legd vierkant van 5x5 km2. Bij Geelrode
en Kransnaaldaar zijn die aantallen res
pectievelijk twee en drie uurhokken.
In de vorige eeuw werden volgens Wal
raven (Lijst van openbare en bedekt-
bloeiende vaatplanten in Zeeland, Ne-
derlandsch Kruidkundig Archief II (3),
1878) het Glad vingergras (Digitaria
ischaemum) en de Hanepoot (Echi-
nochloa crus-galli) alleen in West- en
Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen gevonden.
De laatste komt vanouds zelfs vrij veel
voor in akkers in Oost-Zeeuwsch-Vlaan-
deren (Atlas van de Belgische en Luxem
burgse Flora, E. van Rompaey L. Del-
vosalle, 1 979).
Harig vingergras (fietspad bij Oost-Souburg).