vreemde elementen In de zeeuwse flora 62 Hanepoot (berm bij Sas van Gent). leen de Kransnaaldaar is zeldzaam ge bleven. De Geelrode naaldaar is slechts in een beperkt gebied ingeburgerd. De gegevens zijn verkregen uit voorname lijk eigen onderzoek, dat heeft plaatsge vonden vanaf 1 980. Enkele uurhokken zijn minder intensief onderzocht, met name een deel van Oost-Zeeuwsch- Vlaanderen, zodat de kaartjes wellicht nog aangevuld kunnen worden. Van oorsprong horen de acht grassoor ten thuis in vegetaties van zonnige en warme akkers op kalkarme zandgrond. Vooral in zuidelijke streken van Europa en gematigde tot subtropische delen van de andere werelddelen kunnen deze akkeronkruiden zich optimaal ontwikke len. In ons land ontbraken daarbij vroe ger alleen de twee liefdegrassen. Waar schijnlijk is dit een gevolg van de minder warme zomers, want in Midden-Europa komen beide soorten wel voor. Alle genoemde grassen zijn eenjarig, dat wil zeggen de cyclus van kieming tot zaadvorming vindt plaats binnen één jaar. Van belang om vast te stellen is ver der het late kiemingsmoment, niet ver wonderlijk voor warmteminnende soor ten. Meestal zijn de eerste plantjes pas in juni waar te nemen, terwijl veel andere onkruiden dan al bloeien omdatze in mei kiemen. Elke tuinier weet dat. Maar deze grassen groeien in Zeeland nauwelijks in tuinen of op akkers, met uitzondering van de Hanepoot. Het oorspronkelijke biotoop van akkers is verruild voor dat van bestrating, wegranden, muurvoeten en met grind bedekte plaatsen. Wie er oog voor heeft, zal ontdekken dat in de late zomer door heel Zeeland dety- pisch roodachtig tot bruin, dieppurper of zwart gekleurde bloeiwijzen van de meeste van deze grassen veel te vinden zijn: in de randen van grotere wegen (minder langs autowegen) en van fiets paden, bij bushaltes en benzinestations, tussen de tegels van trottoirs en fietspa den, tussen de klinkers van parkeer plaatsen en uitritten. Soms staan ze ook in de bebouwde kom en dan vooral in straatgoten en tegen muren aan. De beide soorten liefdegras groeien ook ge woon in diepliggende voegen tussen de klinkers van straten. Op wegen waar langs bomen zijn aangeplant, ontbreken meestal alle soorten. De beschaduwing is daar te groot. Overigens komen - behalve de genoem de - nog drie andere grassen vrij vaak voor in dezelfde biotopen: Pluimgierst (Panicum miliaceum), Aleppogierst (Sorghum ha Ie pen se) en Vogel gierst (Setaria italica), soorten die geen van al le in de Standaardlijst vermeld staan. De vraag komt naar boven waarom al deze soorten zich zo explosief hebben uitgebreid in de geschetste biotopen. Twee oorzaken liggen hieraan ten grondslag: behandeling met bestrij dingsmiddelen en aanvoer van vreemde zaden. Bestrijdingsmiddelen Vooral fietspaden, trottoirs en straatgo ten worden tegenwoordig op veel plaat sen met herbiciden behandeld. Dit ge beurt meestal in april of begin mei. Hier door worden de meeste onkruiden ge weerd. De bedoelde grassen kiemen echter na die tijd, worden dan niet be concurreerd door het „gewone" onkruid en zijn bovendien vrijwel resistent tegen de gebruikte bestrijdingsmiddelen. Het voorkomen van vingergrassen en liefde grassen is dan ook meestal een indicatie dat op de betreffende plaats met herbi ciden is gespoten. Door het ontbreken van andere vegeta tie in wegranden, als gevolg van herbici- dengebruik, staat de bodem vervolgens bloot aan rechtstreekse bestraling door de zon. Als bovendien de bodem is dichtgeslagen, kunnen de temperaturen aan de oppervlakte hoog oplopen. Te gels en klinkers nemen ook veel warmte op en houden die lange tijd vast. Een lig ging tegen muren of trottoirbalken op het zuiden versterkt dit effect nog, even als de aanwezigheid van zandgrond (warmt sneller op dan klei). Voor de kie ming en groei van subtropische planten zijn deze hoge temperaturen een onmis bare voorwaarde. Aanvoer Naast een natuurlijke verspreiding van uit de zandgronden van Noord-Brabant of Vlaanderen heeft ook de mens mee geholpen met het verspreiden van de graszaden. Dit blijkt uit de verschillende buitenlandse planten die langs de we gen voorkomen (waaronder de drie laatstgenoemde grassen), alsmede uit de vormenrijkdom van bijvoorbeeld de Hanepoot. Een derde aanwijzing is de aanwezigheid van de meeste soorten rond graan- en andere zadenverwerken- de bedrijven, zoals Duvekot (Goes), CPC en Cehave (Sas van Gent). Op de kaaien rond de gebouwen van Duvekot zijn bij - Kransnaaldaar (bushalte bij Terneuzen).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 24