over boeken
73
De Zeeuwse economie bleef in de loop
van de 1 9e eeuw achter bij de rest van
Nederland daarvan industrialisatie nau
welijks sprake was. De daglonen waren
in 1 898 lager dan die in de overige zee
kleigebieden in Nederland. Zeeland liep
achter bij de rest van Nederland en Wal
cheren bij de rest van Zeeland, veronder
stelt de schrijver, een stelling die bij ge
brek aan onderzoek naar de agrarische
geschiedenis van Zeeland in de 19e
eeuw niet nader onderbouwd kan wor
den.
De landarbeiders waren tot aan de jaren
'20 niet georganiseerd in vakbonden. De
boeren waren formeel ook niet georga
niseerd, maar zij troffen elkaar wekelijks
op de Middelburgse markt alwaar de ta
rieven werden afgesproken. De boeren-
mentaliteit is terug te voeren op de con
servatieve oud-liberale gedachtenwe-
reld. Aan de hand van een groot aantal
houdingen in concrete situaties laat de
schrijver zien wat dat in de praktijk bete
kende: zo weinig mogelijk betalen, nooit
uit zichzelf opslag geven, geen loon
doorbetalen bij ziekte, het „niet gunnen"
van extraatjes, binnen de marges van het
gebruikelijke en het mogelijke zo goed
koop mogelijk uit zien te komen. On
danks de grote verschillen in rijkdom
tussen de boeren onderling heerste er
een sterk standsbesef. Boeren van bui
ten het eiland die zich op Walcheren ve
stigden en zich weinig van de heersende
tradities aantrokken wisten de onderlin
ge solidariteit zo nu en dan te doorbre
ken.
De mentaliteit van de landarbeiders op
Walcheren wordt in navolging van Van
Schagen samengevat onder de noemer
Geerse's complex: de eigenaardige
ehrfmassa van de Walcherse underdog,
weerloos, plooibaar en berustend met
een grote waardering voor lichamelijke
arbeid en een sterke gerichtheid op het
leven na de dood.
Het belangrijkste kenmerk van de agra
rische sector op Walcheren was de ge
ringe bedrijfsgrootte. Er bestond geen
simpele structuur van een klein aantal
grote boeren en een groot aantal landlo
ze arbeiders. Daar tussen in bevonden
zich de arbeiders met een stukje land en
de keuterboeren. Dit had ook gevolgen
voor de sociale structuur. In 1899 be
stond de beroepsbevolking voor Zee
land als geheel voor 82% uit personeel
en voor 1 8%uit bedrijfsleiders. Voor het
Middelburgse ambacht respectievelijk
68 en 32%. Klassebewustzijn, een
noodzakelijke voorwaarde voor een suc
cesvolle strijd van landarbeidersbonden,
was maar tot op zekere hoogte aanwe
zig. Men werkte alleen of met maximaal
vier collega's bij een boer en de persoon
lijke verhoudingen leidden eerder tot
loyaliteit en identificatie dan tot klasse-
strijd. De geringe bedrijfsgrootte
scherpte het klassebewustzijn dus be
paald niet aan. Pas in het begin van de
jaren '30 kreeg de christelijke landarbei-
dersbond stevig voet aan de grond op
Walcheren. De voormannen van de
plaatselijke afdelingen waren meestal
de meest bekwame losse arbeiders. Het
waren niet de allerarmsten die zich orga
niseerden, maar juist degenen met de
meeste capaciteiten die opstandig wer
den onder invloed van de christelijk-so-
ciale ideeën verbreid door predikanten
en kerkelijke bibliotheken. In deze
ideeënwereld stond het begrip gerech
tigheid centraal. Dat de boeren van de
werkkracht van de arbeiders rijk wer
den, werd als onrechtvaardig ervaren.
„Hele dagen werken en nog niks krijgen,
dat kan vanzelf niet". Het moest op een
behoorlijke manier toegaan „zoals de
gerechtigheid dat voorstelt". De mate
van berusting was oor de vier beschre
ven dorpen verschillend, afhankelijk van
de dorpseigen mentaliteit en het over
heersende kerkgenootschap. Dat men
de klassenstrijd een verwerpelijk idee
vond blijkt uit het feit dat de NVV-bond
er niet in slaagde een afdeling op Wal
cheren te stichten.
Het derde en laatste hoofdstuk handelt
over de werkverschaffing, de steun en
de vakbondsstrijd in de crisisjaren. De
christelijke bond had het stakingswapen
afgezworen, men wilde door overleg tot
betere verhoudingen komen langs de
weg der geleidelijkheid. De reële macht
.van de bondsafdelingen was om die re
den niet erg groot, men had te weinig
machtsmiddelen. Voor de boer die heer
en meester was op zijn hofstede was
echter het idee van overleg met de arbei
dersvertegenwoordigers al onvoorstel
baar. Dat er in de jaren '30 ook op Wal
cheren CAO's werden afgesloten bete
kende al een overwinning op zich.
De studie van Jan Zwemer berust voor
een belangrijk deel op interviews. De
mondelinge geschiedenis is een terrein
dat vele valkuilen kent. De onderzoeker
is afhankelijk van het geheugen van de
betrokkenen waarbij het bezwaar is dat
herinneringen altijd vertekend raken
door latere ervaringen. Het zou bijvoor
beeld niet verbazen als de manier waar
op de geïnterviewde landarbeiders over
hun eigen verleden oordelen beïnvloed
zou zijn door het lezen van het boek van
Kees Slager. Niet dat de mensen de wer
kelijkheid met opzet zouden verdraaien
maar het gevaar van een zekere defor
matie is altijd aanwezig. Daarom is het
zo waardevol dat de schrijver waar mo
gelijk gebruik heeft gemaakt van com
plementaire bronnen. De uitspraken van
de landarbeiders zelf werden getoetst
aan gegevens uit kerkarchieven en uit
regeringsenquêtes, statistische gege
vens, kranten, periodieken van de land-
arbeidersbond en relevante literatuur
over de landbouw en - belangrijk waar
het mentaliteiten betreft - de gods
dienst. Door het gebruik van veelsoorti
ge bronnen wint het boek aan overtui
gingskracht. Weliswaar is het onder
zoek gedaan vanuit het perspectief van
identificatie met de beschreven be
roepsgroep maar deze betrokkenheid
leidt niet tot onverantwoorde eenzijdige
interpretaties. Het is het boek van een
academicus die echt vertrouwd is met
de klasse die hij beschrijft.
Het siert een kleine uitgever als Fanoy
dat hij het aangedurfd heeft een docto
raalscriptie als commerciële uitgave op
de markt te brengen, een voorbeeld dat
zeker navolging verdient.
Marlies Jongejan