WESTVLAAMSCH
IDIOTICON
een grensoverschrijdend vlaams dialectwoordenboek
42
patronen, van afzonderlijke dialecten.
Aan deze studies werd in appendix vaak
een glossarium van dialectwoorden toe
gevoegd. Op lexicografisch gebied ech
ter blijft het zwaartepunt nog lange tijd
buiten de universiteiten liggen. De grote
dialectwoordenboeken of idiotica (let
terlijk: „verzameling van het eigene")
die, te beginnen met de Proeve van Bre-
daasch Taaleigen van J. H. Hoeufft
(1836), elkaar in snel tempo opvolgen
tot een stuk in de 20e eeuw, zijn bijna al
le het werk van individuele taalliefheb
bers en taalgeleerden die niet recht
streeks betrokken waren bij het dialec-
tologisch bedrijf aan de wetenschappe
lijke instituten. Vooral in Vlaams-België
was die stroom van idiotica indrukwek
kend. Het lexicografische werk werd er
in belangrijke mate gestimuleerd door
de in 1886 opgerichte Koninklijke
Vlaamse Academie voorTaal- en Letter
kunde, die prijsvragen uitschreef voor
dialectwoordenboeken en woordenboe
ken van ambachtelijke terminologieën.
Onder de bekroonde en door de Acade
mie uitgegeven werken bevinden zich
naast onder meer een Haspengouws
idioticon (door J. F. Tuerlinckx, 1886),
een Hagelands idioticon (door A. Rutten,
1890) en een Idioticon van het Ant-
werpsch Dialect (door P. J. Cornelissen
Titelpagina van het Westvlaamsch Idioticon van L. L.
De Bo.
L.-L. DE BO, Priester
JOSEPH SAMYN. Priester
gent
AI.FO NS BIFPER
lloor.rooRi. m
1892
en J. B. Vervliet, 1 899-1 906), ook twee
Oostvlaamse woordenboeken, te weten
het Waasch Idioticon van A. Joos 1 900)
en het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon
van I. Teirlinck (1 908-1 922).
De Vlaamse dialecten binnen de Belgi
sche grenzen, dat wil zeggen die van de
provincies West- en Oost-Vlaanderen,
zijn door de lexicografen van de eerste
generatie rijkelijk bedeeld. Reeds in
1865 was te Leuven het Algemeen
Vlaamsch Idioticon van L. W. Schuer-
mans verschenen, een - weliswaar ge
brekkige en erg onvolledige - verzame
ling van dialectwoorden uit heel
Vlaams-België. Belangrijker voor de
Vlaamse lexicografie was de publicatie
van het monumentale Westvlaamsch
Idioticon van L. L. De Bo 1 873), waarvan
al een tweede editie in omloop was toen
de reeds genoemde idiotica van Joos en
Teirlinck het licht zagen. Tussen 1907
en 1 909 verscheen te Amsterdam onder
de naam Loqueia de tot woordenboek
omgewerkte woordverzameling van G.
Gezelle, die voordien al in afleveringen
was afgedrukt in het gelijknamige tijd
schrift (1 881 -95). Van recentere datum
is het Gents Woordenboek van L. Lieve-
vrouw-Coopman (1950-55). Toch kan
ook dit werk tot de oudere idiotica wor
den gerekend, omdat de materiaalverza
meling teruggaat tot de periode 1 908-
1920. Door allerlei omstandigheden is
de redactie ervan vertraagd, zodat pas
na de oorlog tot publikatie kon worden
overgegaan.
Na de pionierstijd is het in Vlaanderen -
met uitzondering van Zeeuws-Vlaande-
ren evenwel, maardaaroververdermeer
- opvallend stil geworden op het woor
denboekenfront. Er verscheen nog één
belangrijk werk, het Oostends Woorden
boek van R. Desnerck (1 972), en verder
enkele amateuristische verzamelingen,
meestal glossaria, uit één bepaalde
plaats (o.m. Haaltert, Dendermonde en
Eeklo). Maar alles bijeen was er in Vlaan
deren op lexicografisch gebied al heel
wat verwezenlijkt vóór het project
„Woordenboek van de Vlaamse Dialek-
ten" in 1 972 van wal stak. Toch beant
woordt dit nieuwe initiatief aan een reële
noodzaak, want hoe groot ook de ver
dienste van de bestaande woordenboe
ken, in hun geheel vertonen ze een aan
tal tekortkomingen die enkel door een
nieuw, grootschalig woordenboekpro
ject opgevangen kunnen worden. Om te
beginnen laten de bestaande idiotica in
geografisch opzicht grote leemten be
staan; van de provincie Oost-Vlaan
deren komt in geen enkel woordenboek
aan de orde (zie Kaart 1), uit Frans-
Vlaanderen zijn maar enkele schaarse
gegevens opgenomen bij De Bo en in Lo
queia, en in het Westvlaamsch Idioticon
blijken de verschillende Westvlaamse
sub-dialecten ongelijkmatig vertegen
woordigd te zijn.
Bovendien zijn de meeste oudere dia
lectwoordenboeken idiotica in de echte
zin van het woord: ze nemen enkel woor
den op die afwijken van de standaard
taal en leggen daarbij een overdreven
nadruk op het curieuze en het archaï
sche taalgoed. Die selectie is deels te
verklaren uit de romantische geïnspi
reerdheid van de betreffende auteurs,
deels uit hun taalpolitieke oriëntatie. Als
Vlaamsgezinde intellectuelen in een tijd
dat het Frans de enige officieel erkende
taal was in België, voerden mensen als
Gezelle, DeBo en Joos een strijd op twee
fronten. Enerzijds keerden ze zich tegen
de verfransing en de verdrukking van de
volkstaal, anderzijds wierpen ze zich
binnen de Vlaamse Beweging op als
voorvechters van de particularistische
strekking. Tegenover de algemeen Ne
derlandse stroming, die zich voor de
taalnorm op het Noorden wilde richten,
verdedigden de particularisten het
standpunt dat de Vlaamse dialectwoor
denschat evenzeer als het „Hollands"
recht had op erkenning en verdiende te
worden gehonoreerd in het grote Woor
denboek der Nederlandsche Taal, dat
sinds 1 852 in Leiden werd geredigeerd.
Het spreekt vanzelf dat wie met een der
gelijke taalpolitieke overtuiging het ter
rein van de lexicografie betreedt, zijn
materiaal zal kiezen met het oog op wat
hij wil bewijzen, namelijk dat het dialect
gelijkwaardig is met of zelfs superieur
aan de cultuurtaal. De meeste oude idio
tica zijn dan ook vooral inventarissen
van lokale eigenaardigheden of idiotis
men. Doordat ze de bovengewestelijke
woordenschat verwaarlozen, vaak ar
chaïsmen als eigentijds taalgoed pre
senteren en onnette woorden en uit
drukkingen mijden, hangen ze een ver
tekend beeld op van het dialect dat ze
voorhouden te beschrijven. Een uitzon
dering op die algemene regel is het Zuid-