WANT ZIJNER IS DE VOLSTREKTE HUTSPOT
de kunstopvatting van J. C. van Schagen T. van Deel
De schrijver-schilder J. C. van Schagen had een kunstopvatting die gezien de beperkt
heid van zijn talent wei een noodlottige uitwerking moest hebben op de kwaliteit van
wat hij voortbracht. Hij meende dat kunst het resultaat is van spel: „levenslang volgde
dit schrijvertje het scheppingsgebod: speel! schrijft hij, en dit inzicht heeft hij levens
lang in allerlei variaties eindeloos herhaald. „Wezen is mijn spel.„Speel dan toch,
mensen, speel!"
Er staan in zijn werk heel wat van dergelijke korte samenvattingen van zijn artistieke in
stelling. Van Schagen vertrouwde niet alleen op wat hem al spelende toeviel, hij had
ook een onbedwingbare neiging om zijn kunst- en levensopvatting uiteen te zetten. De
vraag is of de opvatting dat kunst is gelijk aan spel ook alle resultaten in de praktijk ac
ceptabel maakt.
Dat geloof ik niet. Wie naar het oeuvre van Van Schagen kijkt, ziet hoe rampzalig de uit
werking van zijn credo heeft uitgewerkt. Hans Warren zag daten verweet Van Schagen
dat hij niet schiftte. In een aantekening, openbaar gemaakt in het tweede archief-deel
Ik doe niet meer mee, is de fuik waarin Van Schagen zich met zijn onvoorwaardelijke
overgave aan het spel bevond, precies beschreven:
„Hans Warren verwijt me dat ik niet schift. En zo breng ik veel onbeduidends, zegt hij.
Alleen zo hier en daar vind je dan wel eens een korrel graan tussen het kaf. „Ik ga maar
en ben "pleegt tot het graan te worden gerekend. Maar wie dit accepteert, hoe wil hij
dat ik schiften zal? Dat kan slechts betekenen dat hij het wel een mooie frase vindt.
Waar natuurlijk niet naar gehandeld wordt. Een aardige leugen dus.
Maar zo ligt het bij mij niet. Het is me dodelijke ernst. God schift niet, integendeel,
Zijner is de volstrekte hutspot. Hoe zou ik me dan vermeten het beter te willen doen?Ik
schift ook niet. Laten we eerlijk blijven: we zouden het óók niet kunnen. Evenmin als
God het kan. Op selectie staat de doodstraf, weetje!"
Van Schagen speelde zijn spel, hij
schiep wat hem inviel, voelde zich deel
van een oneindig veel groter geheel, wil
de mee stromen in de grote Stroom,
voelde zich in een caroussel, „alles loopt
rond", en wat hij niet zozeer niet wilde,
maar eenvoudig niet kon, was: schiften.
God schift ook niet, dus waarom zou hij.
Van Schagen, dat doen? Met deze ge-
dachtengang zitten zitten we in het hart
van Van Schagens kunstopvatting en
precies daar begint voor mij het pro
bleem-Van Schagen.
Voor Hans Warren trouwens ook en voor
wel meer critici. Ik heb voor de gelegen
heid eens wat reacties op Van Schagens
werk bekeken en ben nogal wat bezwa
ren tegengekomen.
Al vroeg, in 1948, formuleert Greshoff
het, naar aanleiding van de bundel proza
Flarden in de wind. Hij schrijft: „Hij bezit
alle gaven en deugden, maar niet de
zelfcritiek, die tot zelfbeperking voert.
De spanningen, welke men in Van Scha
gen aanwezig voelt, worden ons hier
aangeboden door breedsprakigheid
verslapt, ontkleurd en ontgeurd."
Naar aanleiding van de bloemlezing Ik
ga maar en ben meent Poll in het Alge
meen Handelsblad van 17 november
1 972 dat Van Schagen in zijn verlangen
naar het zwijgen, naar het taalloze, het
wit, ten onrechte de taal niet vertrouwt:
„De lezer zou beter af zijn geweest, wan
neer Van Schagen zijn wantrouwen niet
gericht had op de taal, maar op zichzelf
als taalgebruiker".
En hij vervolgt:
„Quasi-diepzinnigheid, sentimentaliteit,
een schrale verbeelding, bazelzucht en
vaagheid: dat zijn geen tekortkomingen
van de taal, maar van schrijvers, die niet
goed schrijven. Ook goede schrijvers lij
den onder die vijf algemene geestes-
kwalen, net als iedereen, maar zij be
schikken daarnaast over voldoende zelf
kritiek en concentratievermogen om ze
af en toe met succes te bestrijden. Zij
veroveren hun werk - de eilanden van li
teratuur of, meer algemeen, de eilanden
van kunst en van kennis - op hun gebre
ken.
Zij doen dat niet door, zoals Van Scha
gen op betreurenswaardige ogenblik
ken aanbeveelt, de taal en „het ratione
le" te verloochenen, maar door hun her
sens te gebruiken. Die hersens zijn wel
iswaar de zetel van alle genoemde ge
breken, maar tegelijkertijd de enige
plaats waar de bestrijdingsstoffen aan
gemaakt worden. Zoals verbeeldings
kracht, gevoel voor logica, voor taal en
allerlei andere kostbare gevoelens,
daarbij inbegrepen de twee gevoelighe
den die Van Schagen dierbaar zijn: voor
stilte en voor het witte onbeschreven
blad."
Dat zijn serieuze bezwaren en ze hebben
te maken met het feit dat Van Schagen
zich volgens zijn kunstopvatting geen
zelfkritiek, geen schifting, geen onder
scheid in geslaagd, minder geslaagd, en
mislukt kon toestaan. Want Zijner is de
volstrekte hutspot.
Dit alles berust op een misverstand. Je
ziet het wel meer bij dichters die zich
deel voelen van een immens geheel
waarvan zij alleen al door er deel van uit
te maken als vanzelf, in al hun uitingen,
zonder onderscheid, getuigen.
Albert Verwey had een enigszins verge
lijkbare opvatting: er was de dichter, dat
was hij, en er was de Idee, maar de Idee
was alles, dus ook hij zelf maakte deel uit
van de Idee en ook zijn gedichten deden
dat. Dus geen gedicht viel buiten de wer
king en de uitdrukking van de Idee, dus
elk gedicht hoorde erbij. Vestdijk, die
zeer scherpzinnig deze houding van
Verwey omschreef als een dichterlijke
methode (namelijk om voortdurend, zij
het dikwijls nogal theoretisch, geïnspi
reerd te zijn, te schijnen althans, want
natuurlijk was dat lang niet altijd het ge
val) - Vestdijk kon in de vijftienhonderd
dichtbedrukte bladzijden poëzie van
Verwey maar zo'n vijftig gedichten ont
waren die hij geslaagd wilde noemen, de
rest heette weliswaar óók onder auspi
ciën van de Idee tot stand gekomen,
maar redde het zijns inziens niet.
Zodra de kritische faculteit wordt uitge
schakeld en er een stemming ontstaat
van alles is goed, want alles hoort bij al
les en spel is kunsten kunst is spel, dan is
wel een zeer groot artistiek talent nood
zakelijk wil er niet als resultaat een mas
sa onbeduidends uitkomen.
Als ik Van Schagen lees denk ik veel te
vaak: hier had toch iemand, als hij het
zelf dan niet kon of niet wou, moeten in
grijpen. Neem alleen al de titels van zijn
boekjes of teksten, ik citeer maar eens
wat:
Zeeuwse complexen. Litanie van de knar.
Dagboekblaadjes, Schiftsels, Veldboe
ketje Domburg, Zeventien onbeduidend
heden, Domburgs kriel, Murmureersels in
de muizenval, rancuneuze rimram i968-
1971.