want Zijner is de volstrekte hutspot
89
Het is niet geestig en het is niet nederig,
niet echt nederig, vind ik. Ook talloze
formuleringen zijn moeilijk geslaagd te
noemen: „Niet kennen, maar bennen"
bijvoorbeeld. Dit is in een notedop de
Van Schagen die maar elk spel, ook het
meest oubollige woordspel, in zichzelf
accepteert en die bij zijn lezers, bij mij
tenminste, een teenkrullende gêne te
weegbrengt. Ook het motto van ik doe
niet meer mee is van die orde: „Als ik
dood ben, niemand zal me missen. Maar
ik zal mezelf zo missen."
Krol heeft van Schagen eens „ama
teuristisch" genoemd, een kwalificatie
die Van Schagen eervol gevonden zal
hebben, want hij wilde graag een dilet
tant zijn, maar die Krol allesbehalve po
sitief bedoelde. Hij bedoelde: niet vol
dragen artistiek.
Je kunt het ook goeiig, speels, aardig,
leuk, wie weet zelfs geestig noemen, re
lativerend of iets dergelijks, maar ik ben
daartoe met de beste wil van de wereld
en met au fond veel sympathie voor Van
Schagen - wie zou die sympathie niet
hebben? - niet in staat.
„Alle opzet is onvruchtbaar per se" heeft
Van Schagen geschreven. Welnu, daar
ben ik het niet mee eens. Het is de zo
veelste formulering van wat een dogma
bij hem is geworden, namelijk dat
scheppen en ratio met elkaar in strijd
zijn. Ik twijfel niet aan de oprechtheid
van zijn werk, maar het is me eerlijk ge
zegd wat al te oprecht, het is zelfs een
beetje zelfingenomen, gemakzuchtig
oprecht en wat het meestal niet is, dat is:
kunst. Ik wil hier niet beweren dat kunst
onoprecht is (al geloof ik dat „opzet"
heel „vruchtbaar" is voor kunst) maar er
komt voor het maken van kunst toch een
zekere distantie, wat argwaan, een ge
voel voor het indirecte en een afschuw
van gemeenplaatsen en prekerige her
halingen kijken. Wie, zoals Van Schagen
herhaaldelijk heeft betoogd, liever te
willen zwijgen, moet niet zo eindeloos
veel schrijven, of anders feilloos schif
ten.
Het eigenaardige is dat Van Schagen de
ze bezwaren die ik nu opper al zeervroeg
in zijn schrijversleven heeft te horen ge
kregen, al direct bij verschijnen van het
door vrijwel iedereen hoog gewaardeer
de debuut Narrenwijsheid. Het was nie
mand minder dan Marsman die ze ver
woordde, in De Stem in 1 925, in een re
censie op Narrenwijsheid. Marsman
slaat daar, zeker gezien Van Schagens
verdere ontwikkeling, de spijker op de
kop als hij schrijft:
„ik heb het werk van Van Schagen, dat ik
vluchtig en bij flarden kende, in zijn ge
heel en grondig herlezen, en ik ben, na de
ze lectuur, uitermate verheugd, maarniet
minder verwonderd, zuivere sterke poëzie
daarin te vinden.
De houding (de houding der houdingloos
heid) namelijk, die den nog nader te om
schrijven grondslag vormt van zijn werk,
schijnt mij - om maar zeer kort te gaan -
anti-dichterlijk en anti-creatief.
De kern van zijn wezen - maar kern is een
veel te hard en rond woord daarvoor - de
grondstroom ervan, is inderdaad de god
delijke onverschilligheid, de ai-omarmen-
de indifferentie; het is een zacht, een bij
na zachtpiagend, ironisch vereffenen van
de felste contrasten, een glimlachend,
iangzaam-maar-zeker ontkleuren, één-
kleuren van alle schakeering; het is een
onderscheidloos ai-aanvaardend liefheb
ben van de subiiemste en laagste vormen
van leven, omdat ze teven; het is een
grootsch heidensch pan-vitalisme. Het is
een eentonig egaiiseeren der waarden,
een geleidelijk, lijdelijk verzet tegen de
verticale, hiërarchische functies van het
crëeren; een ondermijnend geduldig sloo-
pen van den grondslag aller cultuur. Het
is, ten slotte, een breed, horizontaal ver
langen om te vervloeien, en zich te ontei
genen in het vormelooze; in het grenzen-
loos-vervlietende stroomen te worden
opgenomen, en opgelost. Liever plant nog
dan ster, liever schuim dan schelp.
De dichter daarentegen, volgens Mars
man „in stêe van crit/ekloos t' aanvaar
den, keurt en weegt; scheidt, onder
scheidt. Hij ontvangt niet, afwachtend,
wat hem toevalt, maar neemt, grijpt wat
hem dient. Hij is anti-ironisch en anti-ire
nisch. Hij haat de glimlachende vereffe
ning, die de matte spotvorm is der ge
spannen verevening, die hij zoekt; van
het sidderend evenwicht, dat hij be
streeft. Hij wischt geen contrasten uit,
maar hij schept ze, hij schérpt ze zich:
want daartusschen wringen de spannin
gen, die hij tot klare verhoudingen dwin
gen wil; tot evenredigheid adaequaat -
zoo hij slaagt - aan de spanningen in
zichzelf.
Ik geloof dat in wezen dit bezwaar, in al
lerlei variaties, is blijven doorklinken in
de kritiek op Van Schagen. Het feit dat
hij zich, kennelijk, niets aantrok van zul
ke kritiek doet vermoeden dat hij het an
ders zag, of dat hij heel goed wist wie hij
was en wat hij kon en wilde. Van inzicht
in zichzelf, ook in verband met deze
kwestie, getuigt het stukje in Ik doe niet
meer mee, waarin hij een treffende ana
lyse geeft van zijn werk in verhouding tot
dat van Ida Gerhardt en Vasalis.
„Hoezeer ik ook mezelf als auteur waar
deer" schrijft Van Schagen, „Ida Ger
hardt staat als dichteres een stuk hoger.
Even ver als zij boven mij staat, staat Va
salis weer boven haar - waar zit dat in?"
En hij vervolgt: „Ik heb de ernst niet die
Ida heeft - ik heb ze wel, maar ze is gro
tendeels geschift door mijn humor. Zon
der welke ze niet te dragen zou zijn.
Maar die me meteen als „dichter" een ni
veau verlaagt, omdat ze mijn ernst aan
tast en van dichter meestal tot rijmer re
duceert. Het is mijn verzet dat me be
perkt, verbrokkelt, verwatert. Mijn onge
loof, mijn gebrek - neen, mijn fout is de
liefde Gods. Ik ben niet naïef genoeg. Ida
gelooft rotsvast - daar ben ik te zacht, te
speels, te soepel voor, ik vecht niet, dat
heeft zijn voordelen, maarookzijn zwak
te. Maar ook zijn ruimte van leven. Ida is
veel sterker, naïever, minder lief, be
perkter jawel, maar zij is beeldhouwster
waar ik slechts boetseer."
Vervolgens beschrijft hij „het nog weer
veel hogere van Vasalis" die „de zuiver
heid, de sterkte van Ida evenaart, maar
haar beperktheden mist. Ze beweegt
zich nog vrijer dan ik, maar kent daarvan
de schaduwzijden niet"..
Nog vrijer, Vasalis, en zeker niet iemand
die zou vinden dat, omdat God niet
schift, zij ook maar niet moet schiften.
Het spel van de kunst kan dus kennelijk
op verschillende niveaus gespeeld wor
den. Maar Van Schagen heeft het hard
nekkig, en volgens zijn eigen inzicht
door „karakter" of zelfs „geboorte" be
paald, op zijn manier gespeeld. In de vrij
heid die hij zichzelf gunde ligt nu juist de
zichtbare beperktheid en onvolkomen
heid van zijn kunst.