HET BESTE IS VOOR ONZE KINDEREN NIET GOED GENOEG
Over de schrijver Pieter Louwerse (1840-1908) en zijn werk Drs. A. Hofman
De op Walcheren geboren schrijver Pieter Louwerse 1840-1908) was eind vorige
eeuw en begin deze eeuw de meest populaire kinder- en jeugdboekenschrijver van
Nederland. Hij heeft een onvoorstelbare grote hoeveelheid boeken, werkjes, verhalen,
liederen, liedjes, toneelstukjes, versjes en raadseltjes geschreven. Hij schreef voor jong
en oud, maar vooral voor jong en heel jong.
in het navolgende komen allereerst enige biografische gegevens over Pieter Louwerse
aan bod. Daarna wordt ingegaan op zijn werk als schrijver en dichter: zijn historische
verhalen, zijn meer geschiedkundige werken, zijn niet-historische verhalen en bewer
kingen van buitenlandse boeken en zijn arbeid voor diverse kinderbladen. Tenslotte nog
enige aandacht voor de relatie tussen het werk van Louwerse en Zeeland, waarna
afgesloten wordt met een selektie uit zijn werk.
Levenswandel.
Pieter Louwerse werd op 23 januari
1840 geboren in het Walcherse dorp
Oost-Souburg. Hij zag het eerste levens
licht in het toentertijd plaatselijk welbe
kende Zwitserse huisje aan de Oude
Vlissingseweg. Zijn vader Jan Louwerse
en zijn moeder Jannetje Puijpe leefden
van de landbouw en waren aanvankelijk
welgesteld. Jan Louwerse was lange tijd
„assessor" (een soort wethouder) in het
dorpshuis en ouderling in de kerk, maar
trok zich mettertijd terug uit de rij der
Souburgse notabelen omdat het gezin
Louwerse langzaam maar zeker verarm
de. Pieter Louwerse ging naar de dorps
school en kreeg daar leeslessen waarbij
veelvuldig gebruik gemaakt werd van
tekeningen en gekleurde prenten. Later
zou Louwerse zich waarderend uitspre
ken over deze leermethode. Op deze
school trof hij tevens een zich als des
poot opstellende bovenmeester die er
de wat merkwaardige hobby c.q. bijver
dienste op na hield om grote prenten aan
de man te brengen waarop in bonte
kleuren taferelen uit de vaderlandse ge
schiedenis afgebeeld waren.
Pieter Louwerse was een geboren ver
teller. Al van jongs af aan wist „mooie
Pietje" jong en oud te boeien met zijn
verhalen. Plaatsen waar Pieter menig
verhaal aan zijn leeftijdsgenootjes ver
teld heeft waren onder meer het „ronde
putje" (een kleine vijver in de buurt van
zijn ouderlijk huis) en, in de winter, de
werkplaats van de smid op het dorps
plein. Toen Pieter tien jaar was stierf zijn
moeder. Ruim een jaar daarna overleed
zijn vader.
Het overlijden van zijn ouders heeft
uiteraard grote indruk op Pieter ge
maakt, temeer daar zijn ouders de nodi
ge aandacht aan zijn opvoeding besteed
hadden. Wanneer hij later in bepaalde
verhalen situaties beschrijft waarin kin
deren voorkomen die hun ouders voor
tijdig verliezen of verloren hebben, is
daar duidelijk uit op te maken dat hij (uit
ervaring) weet wat voor een betekenis
dat voor een jong iemand kan hebben.
Een oom van Pieter, de ter plaatse be
kende en gewaardeerde hoofdonderwij
zer Puijpe te Vlissingen, werd zijn toe
ziend voogd en vooral onder zijn invloed
besloot Pieter onderwijzer te worden.
Op 3 april 1856 behaalde hij de „akte
van algemeene toelating tot schoolon
derwijzer van den vierden of laagsten
rang", op 1 september 1858 behaalde hij
het diploma van „hulponderwijzer" en
datzelfde jaar werd hij als achttienjarige
benoemd tot onderwijzer te Dirksland,
waar hij, naast kost en inwoning, een
vergoeding kreeg van veertig gulden per
jaar. Vijf jaar later behaalde hij de akte
van hoofdonderwijzer. Na korte tijd te
Goes en (opnieuw) te Dirksland les ge
geven te hebben, vestigde hij zich te Ha-
zerswoude waar hij per10 oktober 1 868
tot hoofd van de lagere school benoemd
was. De dag voordat te Hazerswoude
zijn aanstelling inging, was hij getrouwd
met Lena Maria Brouwer, dochter van
een schoomeester te Ridderkerk. In
1872 verhuisde hij naar 's-Gravenhage
waar hij benoemd was tot hoofd van een
lagere school in de wijk Kortenbosch.
Op deze „armenschool" werd Louwerse
dagelijks gekonfronteerd met de bittere
armoede waarin zijn leerlingen moesten
leven.
De school zelf bestond uit twee hoge lo
kalen, waarvan de vloer op ongelijke wij
ze met klinkers was belegd en dus als het
ware een voortzetting van de straat
vormde. Tijdens het stookseizoen kwam
het regelmatig voor dat de kachels niet
aangemaakt konden worden omdat de
aan rantsoen gebonden kolenvoorraad
ontoereikend was. De banken waren van
ongelijke hoogte en uiterst onstabiel.
Veel van de leerlingen die gebruik maak
ten van deze banken vormden evenmin
een hemelverheffend schouwspel: velen
waren gekleed in kapotte ofte vaak her
stelde kleren en droegen schoenen die
die naam eigenlijk niet meerverdienden.
Een aantal van hen had weinig idee van
hygiëne en ongedierte als hoofdluis
kwam regelmatig voor. Kinderen die aan
ziektes leden die te maken hadden met
ondervoeding waren geen uitzondering.
De mentaliteit van een aantal leerlingen
stond Louwerse tegen en was anders
dan die welke hij bijvoorbeeld in Hazers
woude of Dirksland ervaren had. Er wa
ren er bij deze stadsjeugd die konden lie
gen of het gedrukt stond en ze trokken er
zich weinig van aan of ze al of niet ge
loofwaardig overkwamen (als ze maar
geen straf kregen).
Een van de oorzaken van deze door Lou
werse verfoeide mentaliteit was volgens
hem dat veel van de leerlingen dan weer
enige tijd de ene school bezochten, dan
weer een andere, met als gevolg dat
in veel gevallen de lagere schooloplei
ding in het geheel niet werd afgemaakt.
Zo, aldus Louwerse, kon er nooit een
hechte band groeien tussen de betref-
Portret van Pieter Louwerse, houtsnededoorP. Wal
ter in het tijdschrift „Voor 't Jonge Volkje".