het beste is voor onze kinderen niet goed genoeg
94
en „Tante Poes, vertellingen voor het
jonge volkje" (1911). Louwerse schreef
tientallen liederen en liedjes. Zo ver
scheen het bundeltje „Uit Rein Gemoed,
feestliederen voor de Nederlandsche
Jeugd" in 1 874 en bekend Oranje-klant
als hij was werd hij uitgenodigd om in
verband met de kroning van prinses Wil-
helmina tot koningin enkele liederen te
schrijven die gebundeld werden in „Uit
oude en jonge harten. 10 liederen voor
Nederland, gezongen bij de huldiging
van Koningin Wilhelmina" (1898). Lie
deren die generaties lang een grote po
pulariteit kenden waren onder meer „Op
de grote stille heide" en „Waar de blanke
top der duinen".
Voor 't Jonge Volkje.
Uit het voorgaande moge blijken dat
Louwerse een veelzijdig man was en de
ze veelzijdigheid kwam vooral tot uiting
in zijn bijdragen aan diverse kinderbla
den. Zijn eerste belangrijke bijdragen le
verde hij aan het toentertijd populaire
blad „De Kindercourant" (onder redaktie
van JohanCram) en van 1 875toten met
1877 redigeerde Louwerse „De Kin
dervriend". In 1877 ging Louwerse
meewerken aan het blad „Voor 'tJonge
Volkje" dat zijn lijfblad zou worden. Sa
men met B.terHaarBz, Keileren De Rop,
later aangevuld met W. Otto, J. van
Maurik, J. Worp en Agatha maakte Lou
werse (die vanaf 1885 de eindredaktie
voerde) dit rijkelijk geïllustreerde blad in
de periode 1880-1900 tot het meest
populaire jeugdblad van Nederland. D.
L. Daalder schrijft zo'n veertig jaar na het
overlijden van Louwerse in zijn histo
risch overzicht van de Nederlandse kin
derliteratuur „Wormcruyt met suyker"
het volgende over „Voor 't Jonge Volk
je": Terwijl de periodieken voor de jeugd
woekerden en stierven als onkruidbloei
de Voor 't Jonge Volkje weelderig en
krachtig tot Louwerse's dood en nog tien
tallen jaren daarna. Hij publiceerde er zijn
prachtige vervolgverhalen in, later ge
woonlijk in boekvorm verschenen, wist
goede medewerkers om zich heen te ver
zamelen, zorgde voor behoorlijke illustra
ties en regelmatige afwisseling en maak
te zijn lezers actief door prijsraadsels en
opdrachten van allerlei aard. Ik herinner
mij geen enkele gebeurtenis uit mijn kin
derjaren, die een zo regelmatig weerke
rende vreugde veroorzaakte als de ont
vangst van dit maandblad. Ik heb het ge
lezen van de eerste tot de laatste regel,
zelfs, plichtsgetrouw, a/s de oude school
meester niet wilde boeien, maar ook le
ren; hij heeft mij aan het raden en reke
nen, aan tekenen, plakken en knippen ge
zet, ik heb hem mijn kinderlijke brieven
geschreven, die in De Brievenbus altijd
even vriendelijk beantwoord werden en
een enkele keer zelfs particulier". De
„prachtige vervolgverhalen" waar Daal
der in het voorgaande citaat op doelde
waren onder meer „Alfer en Wala", „De
trouwe schildknaap" en „De vagebon
den". Omdat Louwerse vond dat ook de
allerkleinsten recht op een goed kinder
blad hadden, richtte hij, samen met S.
Abramsz. en J. van de Klei, in 1 882 „De
Kinderkamer" op, later gevolgd door
„De Kinderwereld" (1 893), als brug naar
„Voor 't Jonge Volkje". Ook deze bladen
floreerden, waarbij Louwerse onder het
motto „Het beste is voor onze kinderen
niet goed genoeg" onvermoeid rijmpjes,
gedichten, liedjes, toneelstukjes, raad
sels en spannende verhalen bleef schrij
ven.
Louwerse en Zeeland.
Louwerse was er trots op Zeeuw te zijn
en stak dat niet onder stoelen of banken.
Ook toen hij al lange tijd in Den Haag
woonde, bleef hij zich Zeeuw voelen en
noemen. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld
Illustratie uit „Voor 't Jonge Volkje".
uit pseudoniemen die hij gebruikte ter
ondertekening van bijdragen die hij le
verde aan „Voor 't Jonge Volkje" zoals
„P. van S." Pieter van Souburg), „P.
van Es" en „Een oud-oud-Vlissinger". In
de tijd dat Louwerse (vooral bij de jeugd)
grote populariteit genoot en ook vele ja
ren na zijn dood, werd door velen Lou
werse en het werk van Louwerse geas
socieerd met Zeeland. Het eerste was te
recht, het tweede lag daarom in zekere
zin voor de hand, maar was niet terecht.
Een globale inventarisatie van Louwer
se's werk dat in Zeeland speelt levert het
volgende op. Boeken c.q. verhalen die
geheel of grotendeels in Zeeland (met
name op Walcheren) spelen zijn: „De
bootsmanjongen", „Neef Tobias", „Het
langbeloofde verhaal, of de stuurman
Voerdeckers", „Onder twee Napoleons",
„Vlissingen in 1 572", „Geerte van Puut-
dulve", „Jakkemientje", „Een weekje op
Walcheren", „Van den Zonnekant" en
„Oud Walcherse volksspelen op het
platteland". Daarnaast zijn er nog enkele
werken zoals bijvoorbeeld „Vlissinger
Michiel", die voor een (klein) gedeelte in
Zeeland spelen. Maar al met al is dit nog
geen tien procent van zijn omvangrijke
oeuvre.
Een andere mogelijke relatie tussen Lou
werse's werk en Zeeland zou gevonden
kunnen worden in zijn taalgebruik. Maar
dat is niet het geval. Zeeuws dialect, uit
drukkingen die als Zeeuws te kenmer
ken zijn of namen die veel in Zeeland
voorkomen gebruikt hij weinig of niet
(met uitzondering uiteraard van zijn ver
halen die in Zeeland spelen, waarbij hij
bijvoorbeeld gebruik maakt van de ken
nis die hij opgedaan had over volksge
bruiken, bijgeloof en dergelijke).
Het komt nogal eens voor dat kinder
boekschrijvers en -schrijfsters boeken
schrijven waarbij ze als het ware terug
grijpen op ervaringen en belevenissen
uit hun eigen kinder- en jeugdtijd. Bij dat
soort boeken komt vaak de sfeer naar
voren die de betreffende auteur toenter
tijd ervaren heeft c.q. toentertijd denkt
ervaren te hebben. Op zoek naar een re
latie tussen het werk van Louwerse en
Zeeland en daarmee op zoek naar
(sfeer)elementen als water, dijken, mist,
duinen en helmgras, strand, golven, ge
tijden, stormen, overstromingen, sche
pen die aan de horizon verschijnen dan
wel verdwijnen en dergelijke, dan kom je