doel en nut van een strategisch plan voor zeeland 104 voer en later per auto, aanzienlijk toe en werd het ook door het gestegen inko men mogelijk daarvan ruim gebruik te maken. De werker kon zich steeds beter veroorloven een woonplaats verder van de werkplaatste kiezen. Hij werd steeds vrijer in zijn woonplaatskeuze. De tweede oorzaak van de verandering in de situatie was dat de industriële pro- duktie van aard veranderde. In plaats van de produktie van zware produkten die in massa werden voortgebracht be woog de ontwikkeling zich steeds meer in de richting van de produktie van wei nig grondstof vereisende goederen en diensten. Voor vele activiteiten was de produktie zelfs volledig grondstofloos. Zij bestond uit informatie en data die na verwerking weer als informatie werden afgezet. Ook trad er een vervanging op van de conventionele zware grondstof fen door lichtere substituten, gemakke lijk transporteerbaar en vaak hoger in kwaliteit dan de oorspronkelijke mate rialen. Een en ander leidde tot een situatie ver gelijkbaar met die van de werker in het bedrijf, namelijk een wezenlijk grotere keuzevrijheid van de vestigingsplaats. Vele economische activiteiten, met na me die in de sector van de hoge techno logie, werden „footloose", werden nage noeg volledig vrij in deze keuze, al speelt daarbij de verkeersinfrastructuur altijd nog een rol. Met de aard van de produktie traden er ook veranderingen op in de structuur van de vraag naar arbeid. De behoefte aan hoger geschoold personeel nam zeer sterk toe in tegenstelling tot die aan lager personeel. Ook nam door automa tisering en computerisering de vraag naar middelbaar geschoold personeel af. Deze ontwikkelingen zijn voor het op stellen van een strategisch plan in drieërlei opzicht van fundamentele be tekenis, namelijk 1. Omdat moderne bedrijven veel min der dan vroeger gebonden zijn aan een bepaalde vestigingsplaats, ver tonen zij duidelijk de neiging met be trekking tot de keuze van de vesti gingsplaats de wensen van hun ho ger opgeleid personeel te volgen, die gericht zijn op een aangenaam woonklimaat in een landschappelijk aantrekkelijke omgeving. Het schep pen van een aangenaam woonkli maat is daarmee tot een fundamen tele zaak geworden in het zoge naamde voorwaardenscheppende beleid. Veiligheid, esthetische ver zorging van de woonomgeving, on derhoud van parken, plantsoenen en straten en reinheid zijn eerste vereis ten voor een aangenaam woonkli maat en daarmee indirect voor een goed vestigingsklimaat voor moder ne hoge technologiebedrijven. Het bereiken van goede resultaten op dit punt is in mindere mate een eis te stellen aan de nationale overheid dan aan de lokale en provinciale overheden. De nationale overheid kan indirect wel invloed uitoefenen via de financiële toewijzingen die de laatste jaren nogal wat moeilijkhe den veroorzaken. Maar ook onder ongunstige financiële voorwaarden dienen de prioriteiten in de planning voor de toekomst op een juiste wijze te worden gekozen. Het leefmilieu neemt dan een belangrijke eerste plaats in, niet in het minst omdat dit in het verleden nagenoeg overal grondig verwaarloosd is, zij het in Zeeland minder dan in de grote ste den. Deze achterstand dient zo spoe dig mogelijk ingehaald te worden. De concurrentie bij het aantrekken van bedrijven speelt zich niet alleen tussen regio's binnen Nederland af, maar vooral ook op het internationa le vlak. Een vergelijking van het leef klimaat met andere regio's dient dan ook steeds die regio's te omvatten waar het leefklimaat aan zeer hoge eisen voldoet. Het Alpengebied is daar een voorbeeld van. 2. Een tweede punt betreft het uit het voorgaande in feite al volgende ele ment voor een strategisch plan, na melijk de bestaande onevenwichtig heden op de arbeidsmarkt. Het is hoogst merkwaardig te constateren dat alle aandacht die, kennelijk in een verkeerde richting, in de afgelo pen decennia aan het onderwijs is gegeven niet geresulteerd heeft in de aanwezigheid van een beroeps bevolking die opgewassen is tegen de eisen die de moderne economie stelt. De opleidingen zijn teveel ge richt geweest op het verwerven van kundigheden waar in de maatschap pij van vandaag niet de minste be hoefte aan bestaat, hebben boven dien een verkeerde mentaliteit bij vele leerlingen gekweekt en hen ook daardoor volstrekt onvoldoende op de vereisten van hun latere beroeps leven voorbereid. Hoewel dit tekortschieten reeds lan gere tijd merkbaar is geweest heb ben toch de pogingen om het onder wijs te verbeteren zich voor een groot deel geconcentreerd op de minder begaafden. Automatisch werden daardoor ook de eisen die aan de prestaties van de wél begaaf de leerlingen gesteld worden, ver zacht. Nu blijkt er een overschot aan laag- of niet-geschoolden te zijn ont staan en een tekort aan hoger opge leiden. Deze bestaande onevenwich tigheid dient te worden opgeheven om de attractiviteit van de provincie als vestigingsplaats van hoogwaar dige activiteiten te bevorderen. Daarmee wordt in directe zin werk gelegenheid voor de hoger ge schoolden en indirect werkgelegen heid voor de lager geschoolden ge schapen. 3. Het derde gebied waarop een strate gisch plan zich dient te richten is de technische verkeersinfrastructuur. Voor Zeeland is dit niet de regionale, provinciale infrastructuur. Die is goed en ook goed onderhouden. Het zijn veeleer de nationale/internatio nale verbindingen waarop men zich zou dienen te concentreren. Er is de laatste tijd nogal wat te doen ge weest over de oeververbinding over de Westerschelde. Het is waar schijnlijk dat degenen die daarover spraken en vermoedelijk ook dege nen die de jongste voorstellen heb ben geformuleerd meer gedacht hebben aan het Zeeuwse belang dat met deze verbinding gediend wordt dan het nationale belang. Het is na tuurlijk een verbinding van groot be lang voorZeeland, maar ook voor het nationale en internationale verkeer. Dit vereist echter aansluitende we gen naar het noorden en het zuiden. Men moet deze verbinding dan ook zien als een schakel in een lange-af- standverbinding Randstad-West- België-Noord-Frankrijk-Kanaaltun- nel-Londen. Doet men dit dan wordt

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 30