de kamer Zeeland van de V.O.C. als werkgeefster
108
sonen en hun functies in de stad - ook
die der Oostindische Compagnie ter ka
mer Zeeland staan daarin vermeld - kan
enig inzicht in de organisatiestructuur
van de kamer worden verkregen.2)
Oorspronkelijk telde de Zeeuwse afde
ling van de V.O.C. 14 bewindhebbers,
welk getal al spoedig tot 1 2 werd terug
gebracht, door opengevallen plaatsen
eenvoudigweg niet op te vullen. Be
windhebbers werden voor het leven be
noemd. Middelburg leverde negen le
den, Vlissingen en Veere wezen er res
pectievelijk twee en één aan.
Dit dagelijks bestuur, dat wekelijks
tweemaal vergaderde, beheerde een
drietal departementen, te weten dat van
de koopmanschappen - voor de in- en
verkoop van goederen -, de equipage -
bouw, onderhoud en uitrusting van
schepen, alsmede de aanmonstering
van zeevarenden - en de thesaurie - be
heer van de geldelijke middelen -, gelij
kelijk verdeeld over telkens vier bewind
hebbers. Anciënniteit bepaalde kenne
lijk welk departement door wie werd be
heerd. Dat van de koopmanschappen
kwam de langstzittende leden toe. In die
functie konden zij rekenen op diverse
emolumenten. Zo kregen de vier in 1 788
bijvoorbeeld het slachtafval van de 350
ossen, die aan de kamer Zeeland waren
geleverd.3)
Aan de kamer Zeeland was een gedepu
teerde uit Groningen verbonden, die
toezicht op het reilen en zeilen in Mid
delburg uitoefende. Diens positie was
echter niet meer dan pro forma. Evenmin
viel veel tegenspraak te duchten van de
twee beëdigde hoofdparticipanten, die
namens de aandeelhouders de vergade
ringen van de bewindhebbers mochten
bijwonen. Zij kwamen, net als de heren
bewindhebbers zelf, voort uit de meest
aanzienlijke Zeeuwse families, die allen
belangen hadden bij een voorspoedige
gang van zaken. Ook de vier rekenmees
ters kan men tot dezelfde klasse reke
nen.
Naast de opper- en de onderboekhouder
en de kassier, waren de door de kamer
aangestelden hiërarchisch geordend
naar departement. Alleen de „voor
naamste bedienden" werden in het jaar
boekje vermeld. Het aantal functies
bleef in de tweede helft van de 1 8e eeuw
nagenoeg gelijk: een drietal boekhou
ders in het soldijkantoor, drie of vier in
het liquidatiekantoor en drie tot zes
boekhouders in het kantoor van de
koopmanschappen. Van deze laatsten
had één hunner de taak van charter
meester. Sinds 1788 vervulde de char
termeester ook de functie van admini
strateur van de Oostindische posterijen.
Het departement van de koopman
schappen kende voorts een pakhuis
meester, zes „opzienders" en een „ka
merbewaarder". Tot dat van de equipa
ge behoorden voorts nog een zogeheten
ondermeester en een boekhouder met
klerk. Deze laatste boekhouder is van
minder importantie dan de anderen, ge
let op de wijze waarop hij in het jaarover
zicht wordt vermeld. Hij wordt in een
kleiner lettertype en bovendien niet
apart genoemd. Onder het departement
van de equipage resorteerden tevens
twee „opzienders", die met het toezicht
over het magazijn, het pakhuis te water
en het ijzermagazijn waren belast.
De verantwoordelijkheid voor het aan
nemen van personeel lag uiteindelijk bij
de bewindhebbers. Dat zij niet zo maar
Afbeelding van het Compagniesjacht Bantam, tekening van 1 786. RAZ, Zelandia IIIustrata III, 1013.