de kamer Zeeland van de V.O.C. als werkgeefster
te ^fidddbi
„De Scheeps Timmerwerf der Oostindische Compagnie te Middelburg afgetekend door W. Udemans Jr.
1 757". Gravure uit: Atlas van Zeeland. RAZ, Zelandia lllustrata II 459.
sen de 1 8 en 28 stuivers. De tweede
groep in aantal is die der houtbewerkers:
24 man die elk 1 8 stuivers ontvingen. De
bootmakers, de derde groep in getal,
waren de slechtst betaalden met ver
diensten die varieerden van 4 tot 16
stuivers. De 14 houtzagers, de vierde
groep werknemers, waren met een dag
loon van 32 stuivers het best betaald.
Daarin zit ongetwijfeld een toeslag ver
werkt, vanwege het verhoogde risico op
ongelukken. De genoemde bedragen
zijn zomerlonen. Het winterloon, dat
Udemans apart vermeldt, ligt in de
meeste gevallen enkele stuivers lager.
Indien de 230 personen op de timmer
werf geteld worden bij de opgave van
320 blok- en zeilmakers en de werklie
den op de banen en op de Compagnies
vaartuigen, zou het departement equi
page in het begin van de jaren '90 aan
550 man werk hebben verschaft. Een
getal dat de opgaaf van Gaastra, name
lijk ongeveer 600 werknemers in 1 790,
dicht benaderd.'2) Evenwel wat ont
breekt is een overzicht van de arbeidslie
den bij het departement van de koop
manschappen om het beeld te comple
teren. Mathias Pous heeft als bewind
hebber belast met dit departement lijs
ten daarvan laten aanleggen. Deze date
ren uit 1 794 en 1 796.
In 1 794, de dato 1 5 maart, stonden op
de rol van de Garbuleurs en andere
Arbeidslieden, bescheiden in Comp.
Pakhuisen, Slagthuisen en Werk-
zolders1 28 personen, te weten 56
garbuleurs of kruidlezers, 8 kuipers
knechten en 6 vrouwen „tot 't schoon
houden van Comp. Huishouding aan de
Kamer en de Jachten".I3) De garbuleurs
waren tewerkgesteld op de thee-, porse
lein-, lijnwaad-, garen-, koffie- en zoge
heten drogerijzolder. Ook werkten zij in
de slachthuizen, in het rijstpakhuisen de
„botergang" en moesten zij helpen bij
het uitladen van de gearriveerde retour
schepen. De kuipersknechten behoor
den tot de Compagnieswijnkelder en het
oliepakhuis. De overige 50 personen
werden omschreven als „noodhulpen".
In de lijst van 1796 blijken inmiddels een
kuipersknecht, een schuurster en 49
noodhulpen overbodig geworden en
resteren derhalve nog 77 personen.'4)
De behoefte aan garbuleurs was onver
minderd.
Bij de nationalisatie van de V.O.C. in
1796 werden inventarissen opgesteld
van al wat ter kamer Zeeland aanwezig
was aan door haar betaalden en mate
rieel, exclusief gebouwen en laadruimte.
De sjouwersrol van equipagemeester
Johannes van Voorst vermeldt dezelfde
categorieën arbeiders als in de voor
gaande lijsten, alleen kon hij met veel
minder mankracht toe, namelijk 1 35. '5)
Hiervan waren er nog 48, in plaats van
87 in 1749, op de Compagniesschepen
werkzaam. Deze lijst is verwerkt in de
„Opgaaf van t' getal der Werklieden en
gegageerdensvolgens de Rollen van
5 Maart 1796".
Aan de sjouwersrol is behalve 29 gepen
sioneerden, één arbeider toegevoegd.
De spinbaan verschafte 31, de draai-
baan 1 5 en de zeilmakerswinkel 6 per
sonen werk en respectievelijk 2, 2 en 1
gegageerden een inkomen. In totaal re-
sorteerden inclusief 34 gepensioneer
den, 222 personen onder de equipage
meester. De timmerwerf had nog 108
timmerlieden in dienst en voorzag 28
voormalige werknemers van een pen
sioen.
Te zamen bedroeg het getal der gesala-
rieerden in 1796 435 personen, inclu
sief 62 gepensioneerden. Een zelfde re
kensom voor het begin van de jaren '90
levert het aantal 678 op, waarvan er 11