de kamer Zeeland van de V.O.C. als werkgeefster
112
gegageerd waren en 35 of 36 ontslagen
konden worden. Voor 1 749 staat alleen
de opgave van 334 voor de equipage ter
beschikking. Gezien de activiteit van de
Maatschappij in het midden van de 1 8e
eeuw, moet het aantal werknemers op
de werf en in de pakhuizen boven het ni
veau, zij het minder dan men wellicht
mocht vermoeden, van omstreeks 1 790
hebben gelegen, daar in de periode
1747-1751 1 1 schepen op stapel wer
den gezet, terwijl in een zelfde aantal ja
ren van 1790 tot en met 1794 dat er
slechts 6 waren. Daarentegen bedroeg
het aantal thuisgevaren, en werkelijk
aangekomen, schepen, in deze periode
achtereenvolgens 23 en 21.17) Ook de
omvang van de aangevoerde goederen
liep slechts weinig terug van iets meer
dan 20.000 naar bijna 18.000 ton.1a)
Voorzichtige conclusies zijn: daling van
het aantal werknemers op de werf en
weinig verandering in het aantal garbu-
leurs en sjouwers. Verder blijkt dat de
totale personeelsbehoefte van de kamer
sedert 1750 geleidelijk verminderd,
maar in 1795-1796 abrupt sterk af
neemt, waarvan vooral de lagere eche
lons, zoals losse sjouwers en noodhul
pen de dupe werden. Of dit duidt op een
grote werkloosheid is niet zonder meer
te stellen, want het inwonertal van Mid
delburg liep terug van zo'n 25.000 hal
verwege de 18e eeuw tot 20.146 in
1795. 'a)
Van enkele categorieën werklieden zijn
geen gegevens over aantallen in de ons
ter beschikking staande bronnen terug
te vinden, zoals bijvoorbeeld over de
smeden en de schilders. Ten aanzien van
de schilders is wel een bijzonder aardige
instructie uit 1774 bewaard gebleven
hoe de schepen te schilderen.20) Zo
blijkt dat een Zeeuwse Oostindiëvaar-
der, na „Van buyten en binnen wel ge
grond sijnde...", aan de buitenkant
tweemaal overgeschilderd moest wor
den. Ook de kleuren waarin dat diende te
gebeuren zijn gegeven. Het beeldwerk
werd geel. Op het halfdek moest het
schip zeegroen, dan wel licht- of
olijfgroen zijn. Eventueel mocht de hout-
kleur behouden blijven, indien de equi
pagemeester dit ordonneerde. Onder
het halfdek werd met „kooningsrood"
gewerkt, terwijl men voor de poorten
binnenboord gewoon was „schoon rood
te gebruijken, met vermilioen gemengt
met menie". De schipperskamer en zijn
slaapvertrek werd in „Berlijns blauw"
geverfd. Mocht de schipper zijn verblij
ven meer wensen te verfraaien, dan was
hem dit toegestaan. Wel moest hij dat
zelf bekostigen. De naam van het schip
kwam in zwarte letters en het Compag-
niesmerk in wit op een zwart veld.
De bedragen die de Compagnie hiervoor
neertelde varieerden en waren afhanke
lijk van de lengte en het type schip. Voor
een gewoon tweedekschip van 140 voet
werd 28 pond Vlaams betaald, één van
1 50 voet leverde 31 pond op. Voor een
driedekker van 1 50 voet mocht 39 pond
worden gedeclareerd en voor een drie
dekker van 1 55 voet 42 pond.
Voor het overschilderen van oude sche
pen van dezelfde maten en typen ont
ving de „baas-schilder" respectievelijk
20, 21,31 en 33 pond. Een toevoeging
aan het reglement meldt dat in 1 780 de
bedragen met 8 pond zijn verhoogd.
Voor alles gold echter dat „...alle...
verven moeten wezen van de beste en
duurzaamste soorten, gemengt met
zuijvere gekookte en wel geprepareerde
lijnolij en zal den Baas Schilder verpligt
zijn te sorgen dat de verven wel uijtge-
streken en gedekt zij."
Het heeft er alle schijn van dat het ver
ven werd uitbesteed. Hiermee is de af
geleide werkgelegenheid aan bod geko
men, welke zeker zo lastig is te kwantifi
ceren als de reguliere. Zonder meer kan
worden aangenomen dat met de getrok
ken revenuen door bewindhebbers en
aandeelhouders en de daarmee gepaard
gaande verhoogde staat van gevoerde
huishouding, het huispersoneel in soort
en aantal is toegenomen. De vergrote
persoonlijke rijkdommen zullen ook de
plaatselijke middenstand hebben doen
profiteren. Verschillende winkeliers en
leveranciers haalden een deel van hun
omzet uit het bevoorraden van uitte re
den schepen.
In de slachtmaand van het jaar 1788
werden door de kamer Zeeland 350 os
sen besteld - ze zijn al eerder ter sprake
gekomen -, te verwerken door een ze
vental vleeshouwers.21) En op een 30
namen tellende lijst van „Kuijpersbaa-
sen en weduwen die winkel doen" werd
voor de periode van 1 779 tot 1 784 bij
gehouden wie door de kamer met klan
dizie werden vereerd.22) Op een aanbe
steding in 1 793 van vensterglas, diverse
soorten papier en pennen, „Candij Broo-
den" en stokvis schreven respectievelijk
vijf, geen enkele, twee en zes gegadig
den in.23)
In de tweede helft van de 1 8e eeuw wer
den door de kamer Zeeland jaarlijks tus
sen de 6 en 20 schepen uitgereed. De le
veranties werden per schip artikelsge-
wijze aanbesteed. Als voorbeeld van de
betrokkenheid van de middenstand bij
de uitrusting van een Oostindiëvaarder,
moge het 300 koppen tellende schip
„Voorland" dienen, dat in het najaar van
1794 de rede van Rammekens verliet
vooreen reis naar Azië. Op voorbedrukte
„victualiënlijsten" hoefden alleen de
naam van het schip en de hoeveelheden