ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET SELECTIEWERK VOOR DE DELEN I EN II VAN HET ARCHIEF VAN SCHAGEN Berend Wineke Toen uitgever Wim Hazeu mij begin 1 982 vroeg of de naam J. C. van Scha- gen me iets zei, antwoordde ik: „Ja zeker, dat was de man van de Narren wijsheid en de Domburgse Cahiers." „Is", zei hij. „Hoezo is, leeft hij dan nog? Ik dacht dat hij allang overleden was." „Nee hoor, hij leeft nog steeds, hij moet een jaar of negentig zijn." Dat was ongeveer des uitgevers prelude op de vraag, of ik er in principe voor zou voelen, een selectie te maken uit Van Schagens - vooral latere - poëzie. Dit ten behoeve van deel I van een gepland „Archief Van Schagen". Er moest nog wel het een en ander geregeld worden, met name wat subsidie betrof, maar er was gelukkig een aktiecomité en er zou ook een redactiecommissie komen, mochten er problemen rijzen bij de se lectie. Toen ik in principe „ja" zei, was daarmee mijn „vonnis" getekend. Want ik wist wel dat het om nogal wat materiaal ging, maar de omvang bleek, toen ik eenmaal aan de slag kon gaan, uitzonderlijk groot. Dozen vol bibliofiele edities, en mappen die op hun beurt gevuld waren met losse of gebundelde typoscripten - al dan niet met doorslag -, soms met correcties of wijzigingen in handschrift, vaak in de vorm van varianten. Hoe pak je zoiets aan? Wel, je opent een doos, stapelt de inhoud ervan op je tafel en begint te lezen. Telkens als je iets te genkomt dat je raakt, intrigeert, verte dert, opwindt, opstandig maakt, een glimlach of een gevoel van ontroering ontlokt, kortom een resonans bewerk stelligt, zet je er met potlood een kruisje bij. Wanneer je zo een map, een Dom- burgs Cahier, een Schiftsel of een ande re editie hebt doorgewerkt, maak je van het aangekruiste een kopie. Voor de vele, merendeels ongepubli ceerde gedichten en gedichtjes op losse vellen en velletjes is dat geen probleem: ze komen afzonderlijk op A4, zowel de langere als de kortste. Maar voor wat in bibliofiele edities het licht zag, ligt dat vaak anders. Als er op één pagina méér aangekruiste verzen voorkomen, ver knip je de gemaakte kopie en vervaar digt daaruit nieuwe kopieën. Zo groeit geleidelijk de voorraad mate riaal die een eerste selectie gaat vormen. Maar tegelijkertijd groeit ook bij jezelf het inzicht in de gevarieerde thematiek die het werk van Van Schagen kenmerkt. Wat trouwens onontbeerlijk is voor de ordening in een later stadium en voor de redactionele vormgeving van dat deel I van het Archief. Overigens is er al gauw toch wel sprake van een zekere ordening, voor de eigen overzichtelijkheid en om de hele boel te kunnen blijven hanteren: het gekopieer de werk van langere adem komt apart te liggen, zo ook dat van de korte adem, evenals de kwatrijnen, limericks en af telversjes. Wanneer je al het beschikba re materiaal hebt doorgewerkt - maar dan zijn we maanden verder -, kun je zeggen dat de eerste selectie is afge rond. De volgende stap is, dat de stapels kopij alfabetisch worden gelegd, niet op de ti tel maar op het eerste woord. Op die ma nier kunnen duplicaten er worden uitge- zeefd. Dat is vooral van belang bij de korte gedichtjes, waarvan afschriften in diverse mappen c.q. edities en in ver schillende dozen blijken te zijn terecht gekomen (je moet bij een selectie niet al te veel op je geheugen vertrouwen). Ook kunnen zo de diverse varianten worden bijeengebracht, aangezien een vers zel den in het begin afwijkt van één of meer van zijn „alter ego's". Nu kan een globale ordening van het materiaal plaatsvinden naar thematiek. In Domburgs Cahier no. VIII (1965) schrijft Van Schagen: „Wat ik met mijn leven heb gedaan, is eigenlijk geschied voor de ogen van twee vrouwen, mijn Moeder, mijn Vrouw. Nu me gaandeweg zovele grenzen gaan vervagen en allerlei dingen eenvoudiger worden, vervaagt ook het onderscheid tussen die twee." Hiermee refereert hij zelf aan een van de belangrijkste thema's in zijn latere werk: de melancholie en het verdriet om twee dierbare doden-in-één-gestalte en het verlangen naar hereniging. De cyclus „doden-land" is daar een voorbeeld van, met onder meer: „ze is verzonken/terug in het onnoemlijk donker/ van de onge borenen" en „meien bloeien/een onein dig heimwee/ze moet daar zijn" en „het regent zachtjes/ voor het raam wiegen takken/ik zie haar ogen" en „ze is er niet meer-/maar haar ogen volgen nog/altijd zien ze toe". Naast de dood behoren tot zijn thema's. om er enkele te noemen: de wanhoop om wat verloren gaat en de hoop op her vinden („schimmen van woorden/ze kunnen niet loslaten/het achtergelate- ne"), twijfel aan de goede bedoelingen van God („Wie zich vergrijpt aan de ho ningpot/loopt direct met de kleef aan zijn vingers/blijf liever verre van het pot je God/want zó zit je kleef aan de dwin gers"), bezorgdheid om de sluipende zelfvernietiging van de mens door mi lieuvervuiling, uitbuiting van de natuur, geweldpleging en moreel verval („in die tijd dat een gaaf mens nog arm was/dat hij koning was om wat hij kón/in die tijd dat het leven nog warm was/hing er ook nog geen Hoechst voor de zon" en „Sjeng voert graag oorlog/maar dan te gen weerlozen/dat overwint zo"). Daarnaast is zijn werk gaandeweg gete kend door verlangen naar de stilte als zuivere be-leving („met een fijne regen/ is nu de stilte gekomen/waar ik ga wo nen"), door hang naar het nietige, het minuscule („zal ik dan toch maar liever als bacil-/dat is veel dichter bij nihil// wat ik toch eigenlijk het liefste wil"), door de troost en genegenheid en het plezier dat de natuur, en vooral de die renwereld, te bieden heeft („de slakke- sporen/op mijn tuinpad - die vriend- schapl/ben er zo blij mee"). Als je meer gedetailleerd gaat ordenen, valt al het materiaal af dat bij nader in zien toch minder pregnant, minder sterk is dan bij eerste lezing en dat bovendien één bepaald thema naar verhouding zou doen oververtegenwoordigen. Want van meet af aan is dat het uitgangspunt ge weest: een zodanige selectie uit het werk met zijn vele facetten te maken, dat een zo volledig mogelijk beeld van dat werk zou ontstaan. Dit betekent auto matisch dat bijvoorbeeld het lichtere genre - ook in kwantitatieve zin - de aandacht moet krijgen die het verdient. Maar het betekent niét het automatisch navolgen van de stellingname van Van Schagen: „God schift niet, integendeel. Zijner is de volstrekte hutspot. Hoe zou ik me dan vermeten het beter te willen doen? Ik schift ook niet." Het is waar dat Van Schagen veel krui melwerk geproduceerd heeft, waarvan je je kunt afvragen of hij het ook had moeten publiceren, zelfs in eigen be heer. Het is óók waar dat in met name de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 8