„om nuttig te zijn 132 zijn naam: Andries Schraver58). De secretaris wordt gemachtigd hem de medaille te overhandigen59). Er is alle reden aan te nemen dat dat in een uiterst sobere plechtigheid is gebeurd. 6. De prijswinnaar De in 1754 geboren Zeeuw Andries Schraver, eerste hoofdingenieur van de waterstaat in Zeeland, had in de jaren 1801-1804 zijn sporen al verdiend. Toch lag zijn deskundigheid toen eerder in het noorden van de provincie en op het terrein van de buitenwaterkering, dan dat hij Walcheren en de binnenwa- terproblematiek uit ervaring goed ken de. Hij woonde ten tijde van de prijs vraag in Zierikzee. De ambtelijke loopbaan van deze self made waterbouwkundige weerspiegelt bijna alle ontwikkelingen waaraan dit dienstvak in de veranderlijke periode tussen 1795 en 1816 onderhevig was. Na onder andere een jaar de politiek te hebben gediend als vertegenwoordiger van het volk van Zeeland, kreeg hij in 1 796 de aanstelling als adjunct-inspec teur van de zeewerken in Zeeland en die van ondercommies van het waterschap Schouwen. Nadien was hij achtereen- Andries Schraver, zoals hij en profil staat afgebeeld in de Zeeuwse Volksalmanak van het jaar 1 840. volgens commissaris-inspecteur van het 11de district (Noord-Zeeland), „Ingé nieur et chef du Corps Impérial des ponts et chaussées" en, tenslotte, vanaf 1816 hoofdingenieur van de eerste klasse. Gelijkertijd was hij sinds 1805 inspecteur van stads' zeewerken te Mid delburg 60). Wijdlopig en zelfbewust, maar tegelijk gedegen en praktisch zijn de verder van hem bekende verhandelingen op water staatkundig gebied. Daarbij is er één over het met bomen of ander gewas ver sterken van kram- en matwerk, waar voor hij in 1799 de zilveren ereprijs van het Zeeuwsch Genootschap had ontvan gen6'). Een andere, niet gepubliceerd, uit 1 808 handelt over het nut van paal hoofden op het Walcherse noorder- strand 62). Ook dit thema stond trouwens ter discussie in een prijsvraag van het Genootschap63). 7. Evaluatie Een duidelijk probleem, een minder een duidig antwoord en een follow up die vooralsnog uitblijft. Dat kan, beknopt weergegeven, de conclusie zijn van het voorafgaande. Het probleem, voor de oplossing waar van hetZeeuwsch Genootschap der We tenschappen anno 1801 een prijsvraag uitschrijft, is ieder duidelijk. En de for mulering van de vraagstelling duidt de oorzaak al aan. Die ziet men, en dat geldt ook voor de inzenders van de prijsver handelingen, toch primair in de ver slechterende omstandigheden voor de zuidoostkust van het eiland. Op de wer king van drie van de vier Walcherse uit wateringssluizen heeft dat een negatief effect. De binnenwaterproblematiek hangt hier ten nauwste samen met het buitenwater. Men zou dus een helder en eenduidig advies in dezen verwachten. Maar de aangedragen suggesties vertonen niet alleen in de wijze van presentatie, doch ook inhoudelijk nogal wat variatie. De ideeën samengevat, komt het er op neer dat nieuwe öf verbeterde bestaande sluizen, al of niet in combinatie met een nieuwe watergang en ondersteunende watermolens, als de oplossing worden gezien. Het uiteindelijk bekroonde antwoord van Andries Schraver, zonder enige twij fel het meest doorwrochte en genuan ceerde, is daarnaast nog op twee punten van belang. Allereerst omdat hij tot twee keer toe als zijn overtuiging te kennen geeft dat de buitendijkse situatie aan Walcherens zuidoostzijde (ook) in detoekomst de af watering niet zal belemmeren. De ge schiedenis heeft hem daarin evenwel geen gelijk gegeven. Een mogelijke ver klaring voor deze onjuiste voorspelling hebben we misschien te zien in het feit dat Schraver in deze tijd (nog) relatief onbekend was met de concrete situatie ter plekke zodat zijn waarnemingen noodgedwongen gebaseerd waren op één of enkele momentopname(n) en niet op een langere reeks van peilingen in dit voortdurend aan veranderingen onder hevige gebied. Wat dit betreft zal het goed zijn bij een volgende gelegenheid vergelijkingen te trekken met de conclu sies uit latere memories over de Wal cherse suatie64). Verder is Schravers verhandeling van belang omdat hij, als enige vrij uitvoerig aandacht schenkend aan de situatie en belemmeringen binnen Walcheren, daarbij de vinger legt op een essentieel punt. Binnenwateroverlast blijkt niet al leen een met objectieve criteria, zoals de waterhoogte aan de peilschalen, vast te stellen absoluut probleem. Het bezit ook een relatieve betekenis. Schraververwijt de boeren zélf het probleem te zoeken door het akkerland-areaal uit te breiden op plaatsen waar natuurlijke omstandig heden dat verhinderen. Inderdaad is dit streven ook uit andere bron bekend. We weten dat op het eind van de 1 8e eeuw de veeteelt op Walcheren slechts met matig resultaat werd beoefend, ondanks de uitgestrekte, door (brak) water belas te weilanden. Men voelde zich primair akkerbouwer; het akkerland ontving ook de meeste zorg. Vanaf 1780, en ver sterkt vanaf het jaar 1795 begon een voor de tarweverbouw gunstige periode als gevolg waarvan veel grasland werd gescheurd66). Het is duidelijk dat dit aspect van de binnenwaterproblematiek in een volgend stadium van het onder zoek nadere aandacht moet krijgen. Gaan we tenslotte het directe effect van de prijsvraag na, dan blijkt van enige fol low up vooralsnog niets. Allereerst heeft dat ongetwijfeld te maken met de hou ding van het polderbestuur dat van be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1987 | | pagina 14