mr. jan jacob slicher van domburg (1803-1880): ambachtsheer in de landspolitiek
135
>7
Handtekening Slicher van Domburg (uit acte van hu
welijksvoltrekking, 12 september 1838, gemeen
tearchief Middelburg).
kwam een eind aan de „standenmaat
schappij". Het Koninkrijk der Nederlan
den ging zijn „liberale periode" in, waar
in de basis werd gelegd voor het huidige
parlementaire stelsel. Maar de uitwer
king van de ideeën van de grondwet van
1848 geschiedde niet zonder slag of
stoot. Ook koning Willem III - vanaf
1849 - vertoonde de neiging tot het
voeren van een persoonlijk bewind. De
politieke praktijk moest zich nog aan de
nieuwe regeling aanpassen.
Het liberale élan, dat zo duidelijk door
klonk in de nieuwe grondwet, werd door
de Tweede Kamer niet altijd even en
thousiast beantwoord. Dat had ook alles
te maken met de samenstelling van de
kamer. In de studie „De toegang tot het
Binnenhof", een onderzoek naar de
maatschappelijke herkomst van de
Tweede-Kamerleden in de jaren 1849-
1 970, omschrijft J. Th. J. van den Berg
de kamer in de tweede helft van de 1 9e
eeuw als „een soort vergadering van lo
kaal georiënteerde notabelen, die een
zeer klein pays légal representeerden,
onderling communicerend in de vorme
lijke taal en met het perfectionisme van
de vakjurist"4). Tot laat in de 1 9e eeuw
speelde „persoonlijk standsvoorregt" er
een grote rol en werd de kamer gedomi
neerd door leden van de adel en het pa
triciaat, die vaak behoorden tot families,
die verbonden waren met het plaatselij
ke en regionale bestuur, met de recht
spraak en, zo voegt Van den Berg daar
aan toe, „met de traditionele opleiding
van de oude regentenfamilies, de studie
der rechtsgeleerdheid, hetzij in Leiden,
hetzij in Utrecht"5).
De Zeeuw mr. Jan Jacob Slicher van
Domburg past uitstekend in het hier ge
schetste beeld.
2. Van ambachtsheer tot kamerlid.
Jan Jacob Slicher werd op 1 8 februari
1 803 in Middelburg geboren6) als zoon
van Adriaan Casper Cornelis Slicher en
Wilhelmina Carolina van den Brande.
Beide ouders kwamen voort uit vermo
gende families. De familie Slicher was
van oorsprong een protestantse familie
van Rijnlandse industriëlen, die, waar
schijnlijk vanwege de godsdiensttwis
ten, in de 16e eeuw naar Holland was
uitgeweken. Vele leden van de familie
kwamen weldra in regeringen van ste
den en gewesten terecht. Zo ook
Adriaan Casper Cornelis Slicher (gebo
ren in Gouda in 1 776). Hij was lid van de
„municipalen raad" te Middelburg in de
jaren 1 803-1 807. In 1 808 overleed hij
na een ongelukkige val in de op dat mo
ment in aanbouw zijnde schouwburg
van Middelburg7).
De familie van moederszijde. Van den
Brande, was een van oorsprong Zeeuw
se familie, een invloedrijk geslacht
waarvan vele leden openbare functies
bekleedden. Het was ook een rijke fami
lie. Wilhelmina Carolina van den Brande,
vrouwe van Westhoven, Domburg en
Bath, erfde in 1793, bij het overlijden
van haarvader mr. Johan Pietervan den
Brande („een dwerg in gestalte, een reus
in rijkdom"), een groot deel van zijn ver
mogen. Ze verkreeg in 1796 de eigen
dom van het kasteel Westhoven en in
1817 kocht zij de stedelijke rechten van
Domburg6).
Kort nadat Jan Jacob Slicher zijn rech
tenstudie in Leiden (1821-1826) af
sloot, overleed zijn moeder. Dat was op
21 november 1826. Hij erfde van haar
zowel het kasteel Westhoven als de ste
delijke rechten van Domburg, zodat hij
zich sindsdien heer van Domburg mocht
noemen. De functie van ambachtsheer
groeide in die tijd overigens steeds meer
uit tot een soort erebaan. Langzaamaan
werden de heerlijke rechten vernietigd,
terwijl van een schadeloosstelling nooit
iets is gekomen.
Wat deed Slicher na beëindiging van zijn
studie? Het antwoord op deze vraag kan
slechts ten dele gegeven worden, omdat
de historische gegevens op sommige
punten onvolledig zijn en elkaar soms
ook tegenspreken. Of hij zich als advo
caat in Middelburg gevestigd heeft,
zoals een bron vermeldt, is bijvoorbeeld
onwaarschijnlijk9). Wel is zeker dat hij
sinds 1 822 in de gemeente Middelburg
voor de Nationale Militie ingeschreven
stond. Vóór 1 838 (het jaar van zijn hu-
Familiewapen Slicher (uitg. Nederlands Patriciaat,
1 3e jg.).
welijk met Emilie Jacqueline Frederique
Esser) werd hij nooit opgeroepen. In of
vóór 1 830trad hijtoetotdeZeeuwseaf
deling van de mobiele schutterij (een
soort burgermilitie), zoals zoveel nota
belen in die tijd. Hij bracht het tot de
rang van eerste luitenant, maar een
groot deel van de tijd dat Slicher bij de
schutterij diende, was hij met verlof we
gens ziekte. Op 22 augustus 1 834 ging
hij met onbepaald verlof. Dat liep af op
12 juni 1837, waarop ontslag uit de
schutterij volgdel0).
Als ambachtsheer van Domburg vervul
de hij de nodige representatieve taken.
Zo viel hem op 1 juli 1837 de eer te
beurt, „na den burgemeester en predi
kant", Zijne Majesteit de Koning te be
groeten, die op een rondreis door Wal
cheren ook Domburg aandeed. Samen
bezochten ze het in aanbouw zijnde
badpaviljoen, waarvan Slicher één der
„stichters" was").
Inmiddels was zijn politieke carrière be
gonnen 12). Op 4 juli 1 837 werd hij als lid
aangenomen van de Provinciale Staten
van Zeeland en legde hij vervolgens de
eed af. Een jaar daarvoor al - op 1 juni
1 836 - was hij benoemd „voor den lan-
delijken stand wegens het district Mid
delburg", maar Slicher was tijdens de
statenvergadering van 1836 op reis in
het buitenland l3). Vanaf 1 840 wordt hij